Maandag:
Al weken heb ik uitgekeken naar de biervakantie die Joop en ik aan het plannen waren. Helaas had Thomas de dag voor vertrek besloten toch naar Noorwegen te gaan. Wij wilden hem ompraten, maar toen Thomas al Joop’s geperforeerde pingpongballetjes weer gedicht had, hij dreigde om mijn hemd te wassen (en daarmee maanden aan zorgvuldige geuropbouw teniet te doen), en al twee minuten zijn adem aan het inhouden was, zijn we toch overstag gegaan. Joop was vooral chagrijnig, maar ik laat me niet zomaar verslaan en heb bier ingeslagen en overgeschonken in een verpakking waarvan ik zeker weet dat Thomas er nooit bij in de buurt komt; flesjes mondwater.
Ik sta in Noorwegen en kijk om mij heen. Thomas staat op vissen te springen en Joop zit gehurkt met zijn buikloop te kampen. Ik neem een grote slok van mijn La Trappe Quadrupel, veeg wat druppels van mijn kleren (afkomstig van Joop of Thomas, ik ben niet meer in staat te onderscheiden wie) en bedenk me dat natuur best ok is als je dronken bent.
Dinsdag:
Lopen gaat lastig met de kleine veertig kilo bier in mijn rugzak. Gelukkig lopen we maar een kilometer en wordt het gewicht in mijn rugzak steeds een beetje minder. Na een busreis waarin ik een beetje van mijn roes af heb kunnen slapen, bevind ik mij opeens op een berg. Na een aantal zaken waar ik me niet veel meer van herinner (ik zie nog vlammen voor me en ruik de weeïge geur van compost en de Twentse keuken), besluit ik mijn blaas te gaan legen in een beekje. Terwijl ik daar sta, met mijn piemel in mijn hand en een mondwaterflesje Hoegaarden Wit aan mijn lippen, zie ik dat Joop zich een paar meter stroomafwaarts staat te wassen in het beekje waarin ik momenteel urineer. Ik lach, waarbij een klein beetje braaksel meekomt, en geniet van mijn omgeving.
Woensdag:
Ik ben voor het ontbijt al begonnen met drinken van Delirium Tremens. Ik heb verder niet zoveel meer meegekregen.
Donderdag:
Wederom wakker geworden in een plas van mijn eigen spuug. Terwijl ik de tent in een zakje duw, te katerig om hem eerst schoon te maken, vraagt Thomas hoe mijn tent toch iedere dag zo nat komt. Ik brom iets over een lek en bestrijd de hoofdpijn met een paar slokken Karmeliet Tripel. Onderweg zijn we nog even gestopt bij een meertje. Daar heb ik zowaar een paar bergnimfen zien badderen. Ik heb geprobeerd om foto’s te maken, maar kon onder invloed niet meer scherp stellen. Ik geloof niet dat ze mij gezien hebben. Thomas had een erg mooie broek aan vandaag.
Vrijdag:
Vandaag hebben we een stukje gevaren op een boot. Thomas was zeeziek geworden, maar ik heb me goed weten te houden; ik ben al een week gewend aan de deining. Eenmaal weer aan land zet ik mijn tent op en ga rustig in het gras liggen met een Guinnessje. Ik begin dat nomadisch bestaan steeds meer te waarderen.
Zaterdag:
Lekker gelopen vandaag. Mijn bier is bijna op, maar ik heb het voor vertrek in de waterzak van mijn rugtas gegoten, waardoor ik tijdens het wandelen via een rietje van een lekkere Zatte van Brouwerij ’t Ij kan genieten. Thomas probeert me een aantal keer aan de kant te duwen, terwijl hij me voorbij rent, maar ik haal hem ook zo af en toe in als hij uitgeput op de grond is gevallen, zijn broek zo ver is afgezakt dat dat het lopen tegenwerkt, of hij met zijn arm vastzit achter een rotsblok. Terwijl ik ’s avonds het laatste beetje bier in mijn mond laat lopen, zie ik er nu al tegenop om morgen met een legendarische kater te moeten vliegen. Dat zijn echter zorgen voor Nuchtere Claudio, bedenk ik me, terwijl Dronken Claudio langzaam, maar vredig, bewustzijn verliest.