Chocolade-ijs

Lekker likken of sabbelen (in feite binnensmonds likken) is in veel gevallen beter dan kauwen. Kauwen is voor de ongeduldige eter. Ik ben zo’n ongeduldige eter, die steevast begint te kauwen op het moment dat voedsel in zicht komt. Vaak valt het niet zo op omdat er maar weinig mensen zijn die aan een frikandel of cracker likken, maar als er bijvoorbeeld groepsgewijs ijsjes worden gegeten val ik op.

Bij waterijs hap ik en kies ik dus voor onmiddellijke maar korte bevrediging. Bij Cornetto’s begin ik onderaan en bij softijsjes vraag ik om de discodip. Daarom is chocolade-ijs de beste uitvinding sinds laxeermiddel. De substantie van chocolade-ijs is brij-achtig, opdat je er net niet op kan kauwen. Het is echter ook te dik om op te drinken. Soms zitten er ook nog stukjes chocola in waarop je dan zou kunnen kauwen. Kortom, een dikke voldoende voor chocolade-ijs.

Thomas likt aan een ijsje en bemerkt dat alles klopt

Thomas likt aan een ijsje en bemerkt dat alles in orde is.

 

Herfstmuziek

Dit is een gestolen tip. Nog niet zo lang geleden zat ik naast een hippe medestudent die in haar agenda aan het doedelen was. Als er iemand naast mij aan het tekenen is kan ik de verleiding niet weerstaan om zo nu en dan mee te kijken zonder mijn hoofd te bewegen. Het is een gecompliceerde situatie, waarin je als een soort spion door de gaten in je krant gluurt. Onlangs, in de trein, was iemand foto’s aan het inplakken in een fotoboek. Met een potloodje schreef ze er dingen bij. Iedereen zat mee te gluren. Eén vrouw was zo beleefd om te vragen of ze even mee mocht kijken. “Nee liever niet”, zei de inplakker, “het is persoonlijk”. Vanaf dat moment had ik mijn linkeroog steeds op haar werk gericht.

Om even terug te komen op de gestolen tip. In de agenda van de bewuste medestudente stond een concert van Horsefeathers. Dat heb ik thuis even door de zoekmachine gehaald. Wat kwam eruit? De perfecte herfstmuziek!

Horse-Feathers-Band

 

We zijn er bijna

Dat Omroep MAX een aanwinst is voor het publieke omroepbestel, is bepaald geen nieuws meer. Uiteraard prima dat er nu een zender voor de groeiende groep ouderen bestaat, maar de echte toegevoegde waarde van MAX bestaat er natuurlijk in dat ze Erica op Reis op de buis heeft gebracht. Ik laat de loftrompet over Erica Terpstra dit keer even in de bezemkast staan, maar alleen al haar onvolprezen reisprogramma rechtvaardigen zowel het bestaan van Omroep MAX als het zurige hoofd van Jan Slagter volledig. Slagter en de zijnen brengen rust op de snelle en flitsende hedendaagse televisie en de gemoedelijke kneuterigheid van Heel Holland Bakt, Met het mes op tafel en KoffieMAX brengt ons weer even terug naar het televisieaanbod van omstreeks 1975. Vermoedelijk is dat tevens het decennium waarin de gemiddelde, huidige MAX-kijker in Wim T. Schippers vol afgrijzen de televisionele antichrist zag, maar dat is iets voor Andere Tijden.

Afgelopen week viel ik weer een productie van de ouderenomroep: We zijn er bijna. In het programma volgen we een groep oudere Nederlandse vakantiegangers die met de caravan door Europa trekt. Op het oog misschien een wat saaie en weinig ambitieuze uitgangspositie, maar het resultaat is (zoals gebruikelijk bij MAX) echt te gek. Want wat we eigenlijk zien, is een amicale poging om Hollandse beschaving in de jungle van Oost-Europa te brengen. Die beschaving heeft verschillende verschijningsvormen. Zo zien we bijvoorbeeld hoe de vakantievierders aandachtig hun huis op wielen staan te poetsen onder het onuitgesproken mom van ‘zuinigheid met vlijt’, laat de groep zien hoe je wachten bij een bureaucratische grenspost tot een gezellige bedoening kunt maken (en geeft ze onderwijl aan dat het ook best wat efficiënter kan), bezoekt de horde en masse Oost-Europese monumenten voor Nederlandse zeehelden en parkeert men de caravan met een mate van precisie die zo Hollands is, dat ze bijna Duits is. Of het nu gaat om het netjes bij het putje weggooien van je afwaswater, of het opnieuw inrichten van een campingterrein: de Nederlander laat de wereld zien hoe je dat moet doen. Was hang je op aan een droogmolen, je caravan zet je waterpas en broodbeleg neem je uiteraard zelf mee.

Het klinkt misschien wat cynisch allemaal, maar zo’n soort opgeruimde en georganiseerde instelling kon nog wel eens één van de hoofdoorzaken zijn waarom de Nederlander zich toch altijd welvarend en succesvol heeft weten te handhaven. Los van het scheutje onderdrukking en uitbuiting, natuurlijk. Het is echt fantastisch om te zien hoe de Nederlander over de grens direct zijn omgeving grondig en met koele rationaliteit begint te cultiveren. Met Hollandse directheid en oplossingsgerichtheid in de buurt is geen Hongaarse camping veilig meer. Nu hopen dat Erica Terpstra ooit nog eens met deze vakantievierders meereist, want dat zou mijn ideale televisieavond zijn. Advocaatje erbij, niets meer aan doen.

The National – Trouble will find me

“Donker, zwaar, sluimerend, melancholisch, duister en mystiek: nee, op een ranzige slemppartij zal High Violet niet veel beschonken twaalfjarige meisjes of jongetjes die doen alsof ze grote piemels hebben de dansvloer op jagen. De plaat zou het waarschijnlijk aanmerkelijk beter doen op een ritueel snijfeestje van eveneens twaalfjarige gotische tieners. High Violet ademt namelijk herfst: vallende bladeren, uitkijken over een mistig water, egaal grijze luchten, schimmelende boomstammen en stinkende, natgeregende honden. Dit alles wordt omlijst door de stem van de bebaarde zanger die klinkt als een orgel waar alleen de laagste tonen nog van werken. Perfect voor een ritje door de zompig polder, met dito stemming en een beslagen voorruit. Of lekker door een grote koptelefoon op een krakkemikkig bed in je lekkende en tochtige appartement.”

Bovenstaande was alweer ruim twee jaar geleden te lezen op Met Man en Muys. Het betrof een kritiek van de destijds nieuwe plaat van de Amerikaanse band The National. Geloof het of niet, maar inmiddels is er een nieuw album van de heren verschenen: Trouble will find me. En zoals de ietwat fatalistische titel al doet vermoeden is er weinig aan de opzet gewijzigd. Nog steeds neemt de baritonbaard de zangpartij buitengewoon verdienstelijk voor zijn rekening, horen we prachtig sluimerende melodielijnen, en ruikt het geheel weer vertrouwd naar storm en kutweer. Je zou hooguit kunnen zeggen dat dit album wat minder bombastische trekjes heeft, maar los daarvan gaat Trouble will find me gewoon verder waar het vorige album stopte. Daar is niks mis mee, want dat was ook al een bijzonder prettig werk. De Volkskrant schreef over dit laatste album van The National: “Alsof The Bad Seeds de degens kruisen met de jonge Leonard Cohen.” Wat voor vunzige hobby’s we ons daarbij moeten voorstellen laat ik aan uw voorstellingsvermogen over, maar duidelijk is dat men met dit album weer een fijn stemmig geluid laat horen. En wanneer iemand vol overtuiging zingt “When I walk into a room, I do not light it up”, dan heb je de redactie sowieso al om. Wat pijnlijk herkenbaar. Dus ja: nog steeds perfect voor een ritje door de zompig polder, met dito stemming en een beslagen voorruit.

Mooi, enzo.

Lykke Li – Wounded Rhymes

Uit elk rijtje waaruit ik ooit heb moeten en zal moeten kiezen, kies ik altijd en instinctief voor de Zweedst mogelijke optie. Een automerk zegt u? Doe mij een Volvo. Willekeurig ontbijtgoed? Een pak knäckebröd. Mijn favoriete zelfbouwmeubelgrutter? IKEA. Grote, internationale modeketen met gevoel voor commercie? H&M. Verpakkingsfabrikant voor allerhande zuivel? Tetrapak. Een groot zoogdier? De eland. Middeleeuwse plunderaars? Vikingen. Dinertip? Gehaktballetjes met zalm. Enzovoort, enzovoort. U begint, naar ik hoop, een lijn te ontdekken. Dus wanneer men mij vraagt naar zangeressen, dan denk ik meteen aan Lykke Li. Want die is Zweeds. En volgens mij best wel hipster. En leuk. Dat is ook belangrijk.

Voor mij ligt het nieuwste album van deze Zweedse dame, Wounded Rhymes, en daarop zien we, in zwart en wit, het silhouet van een in doeken gewikkeld mensfiguur op een rotsachtig strand. Het geheel doet wat (lees: verdacht veel) denken aan die beroemde scène uit Det sjunde inseglet van Ingmar Bergman (“Een obscure filmregisseur?”). Aangezien wij een album, anders dan onze vrouwelijke fans en briefschrijvers, niet op de voorzijde alleen beoordelen, hebben we het cd’tje een tijdje laten schallen door de redactionele loods en onze kladderige gehoorgangen. We concludeerden toen al gauw dat Wounded Rhymes makkelijk onder de huid gaat zitten. Na een keer of twee luisteren begin je de meeste nummers wel te herkennen. Meestal is dat een garantie voor toekomstige verveling en verfoeiing van het album, maar ook na een ruime maand is de muziek van Li nog prima te pruimen.

Hoewel er voldoende afwisseling is tussen de verschillende nummers op Wounded Rhymes, is er wel een rode draad in te ontdekken: de drumpartij. Die klinkt steevast als bonzen op een olievat, en dat is natuurlijk zo alternatief als een gebreide poncho en een keelbaard. Verder is er niets mis mee. Dat geldt ook voor het stemgeluid van Lykke Li, al krijg je wel het gevoel dat Li haar album in een nogal ruime (want echoënde) studio heeft ingezongen. Het stoort overigens nergens, maar is wederom, conformistisch aan onze tijd, lekker non-conformistisch. Over de teksten wordt op de redactie nog druk gediscussieerd, maar we vermoeden in elk geval dat een relatie met Lykke tamelijk turbulent zal zijn. Zo bezingt ze nu eens de pijn van de liefde, vervolgens de verhevenheid van haar relatie en dan weer over het feit dat ze je, en ik quote, ‘prostitué wil zijn’. Met Lykke Li onder je dak (of in je bed, schijnbaar) verveel je je nooit.

De conclusie moet dan ook luiden dat Wounded Rhymes een prima album is met een fijn geluid. Lykke Li blijft boeien als ze je, licht melancholisch, door een grote koptelefoon toezingt terwijl jij door de regen loopt. Maar bovenal is ze Zweeds. En dat is eigenlijk al genoeg.

Lykke Li - Wounded Rhymes

The X-Factor

Op het moment van schrijven zit ik in mijn ouder’s woonkamer waar “The X-Factor” aan staat op de televisie. Voor de mensen dat niet kennen; het is een zangwedstrijd waarin een rapper, een saxofoniste en twee commercieel succesvolle, maar artistiek achtergestelde zangers op zoek gaan naar nieuw zangtalent.
Het is niet leuk om zo’n programma met mij te kijken, maar dat ligt niet aan mij. Dat komt omdat het een slecht programma is, waarin de hoofdrollen zijn weggelegd voor mensen die ergens tussen slecht gekwalificeerd en dom vallen. Wanneer ik daar zo af en toe een opmerking over maak, vind ik niet dat je dat mij kan aanrekenen. Ik heb heus het beste voor met de mensen van het programma, maar als er nooit kritiek wordt geuit, leer je nooit iets. Je gaat het een docent ook niet kwalijk nemen als hij een slecht voorbereide leerling een onvoldoende moet geven.
Het was vanavond de eerste keer dat ik “The X-Factor” heb gekeken. Ik kende het fenomeen uiteraard wel, en ik ben ooit wel eens gedwongen een aflevering van Idols te kijken, maar deze (vrijwel identieke) uitvoering van het format had ik nog nooit gezien. Ik moet eerlijk toegeven dat ik het best vermakelijk vond, hoewel dat hoofdzakelijk door leedvermaak kwam. Zo vond ik het bijzonder grappig te zien hoe een muzikaal wat minder begaafd jurylid probeerde uit te vogelen wat er mis was toen een kandidaat in een verkeerde toonsoort inzette, of hoe een stel jonge pubers met overduidelijk ingestudeerde, compleet misplaatste gangsterrapbewegingen probeerde voor de toondoofheid van het merendeel van hun groep te compenseren.

Het grappigst is het wanneer er gepraat wordt. De kandidaten en juryleden hebben veel soortgelijke programma’s van Amerikaanse bodem gezien en hebben de daar gebruikte manier van praten overgenomen. Wat zij zeggen zit daardoor vol groots klinkende, maar nietszeggende uitspraken, anglicismen, verhaspelde gezegdes en dingen die gewoon niet kloppen. Hieronder heb ik enkelen van mijn favorieten op een rijtje gezet.

Blaas me weg.

Jullie gaan aan.

Je bent nu al een geboren talent.

Hij heeft zijn kern gevonden.

In het begin van je carrière moet je iemand zijn.

Je bent kabam, weet je wel?

Misschien, qua zangtechnisch, lukt het me niet de beste techniek neer te zetten…

Parodontax

Wij van Met Man en Muys zijn onafhankelijk: vrij van belangen, vrij van reclame en vrij van morele principes. Daar zijn we trots op, maar we zijn er ook straatarm door. Claudio is inmiddels zijn wegwerpscheermesjes aan het hergebruiken en laten we het zo zeggen: zulke behaarde benen hebben we onder de redactietafel al heel lang niet meer gevoeld. Maar hoewel de geldnood nijpend is, blijven we trouw aan onze onafhankelijkheid. “Onbezwaard maar stevig behaard,” zoals Thomas onlangs opmerkte, schrijven wij koppig en zonder zelfmedelijden onze stukken. Naast alle ongemakken heeft onze onafhankelijkheid echter één belangrijk voordeel: we kunnen eerlijk zijn. Zonder financiële, politieke of sociale belangen en met zuivere vooringenomenheid schrijven wat we willen over wat dan ook. Dat kan nog op dit zinkende schip.

Vandaag nemen we Parodontax-tandpasta onder de redactionele loep. Niet om te kijken of de tube vlam wil vatten (dat doet deze niet, overigens), maar vooral om de kleine lettertjes op de verpakking te lezen. Volgens die lettertjes is de onderhavige tandpasta goed voor tand en tandvlees. Ook staat er vermeld dat de smaak van Parodontax enige gewenning vraagt. Dat eerste staat op elke tube tandpasta en kan daarom met reden betwijfeld worden, maar aan dat tweede is in elk geval geen woord gelogen. Wat een gruwelijke smaak heeft Parodontax! Het schijnt een interessante mix van kruiden en mineralen te zijn, en bij een Italiaanse pasta of Indiase curry is dat goed nieuws. Bij tandpasta pakt het anders uit. De smaak heeft een soort loogachtige zoutheid die nog het meest doet denken aan een soort afwasmiddel. Ik heb het zelf niet geprobeerd, maar ik vermoed dat een blokje Calgonit ongeveer dezelfde smaaksensatie levert. En dat die net als de tandpasta ook lekker schoon maakt. Een blok Calgonit heeft op z’n minst een smakelijker voorkomen dan de roze-bruine smurrie die uit een tube Parodontax komt zetten. Laatstgenoemde heeft namelijk de kleur van vooroorlogse protheses en smaakt er, bij nader inzien, eigenlijk ook naar. Jakkie.

Maar, en dat moet ook wel weer gezegd worden, je went inderdaad aan de smaak. Echt lekker is het nog steeds niet, maar het scheelt al enorm dat niet elke haar tussen snor en perineum meer overeind komt. Volgens de verpakking wil ik na twee weken niets anders meer. Wel, ik kan in elk geval niet wachten tot ik weer eens een streep normale tandpasta op m’n borstel kan smeren. Dat moet nu zijn als tandenpoetsen met dikke goudstroop. Weinig effectief misschien, maar wel fantastisch lekker.

Stedelijk Museum

Een tijdje geleden bezocht ik het vernieuwde Stedelijk Museum in Amsterdam samen met collega Beerschot. Vol verwachting sloten wij aan in de rij voor de toegangskaartjes. Binnen enkele minuten was iedereen verdwenen en stonden we binnen in het gekunstelde witte gebouw dat door de Amsterdammer al liefkozend “de badkuip” wordt genoemd. Een warm bad was het niet. Elk schilderij, elke installatie schreeuwde om mijn aandacht en de plattegrond toonde mij dat er ook nog een bovenverdieping was, en een kelder. Ik ben het Museum doorgerend en heb alles gezien, maar van niets echt genoten.

De volgende dag ben ik teruggegaan en heb ik mijn stellingen op de schuifdeuren getimmerd. Ik heb alle kunstwerken beklad met waterverf en rondjes gereden op mijn brommer. Ik bepleit een museum met één schilderij! Dit schilderij moet groot zijn en mooi. Er moeten lekkere stoelen komen in de zaal waarin het komt te hangen; een bioscoop met één beeld en alle tijd om dat eens rustig te bestuderen.

museumscoop

Koffie en chocolade

MJAMIk ben geen fan van een specifiek werelddeel. Een favoriet werelddeel hebben is ongeveer hetzelfde als het hebben van een lievelingskleur of -getal: hartstikke leuk, maar je hebt er geen ruk aan. Ik ga er gewoon maar van uit dat elk continent zo z’n eigen charme heeft. Of iets dat daarop lijkt. Lekker eten ofzo. Wat dat betreft hebben Zuid-Amerika en Afrika iets echt heel goed voor elkaar: ze verbouwen daar koffie en cacao. Dat is op zichzelf al plezierig, maar het wordt pas keihard genieten als je die twee combineert. Ik weet niet of u het ooit wel eens heeft geprobeerd, maar een flinke hap chocolade voor een slok koffie is echt fantastisch. De smaaksensatie trekt via je tong dwars door je hoofd naar je hersenstam en start daar een euforische, eclectische polonaise in je hoofd. Je ogen gaan tollen in hun kassen, het voelt alsof je vloeibaar goud ademt en elke aanraking met je vingertoppen is als het aaien van een pasgeboren lammetje. Als je niet oppast, heb je ongemerkt maar genadeloos een crisis. Geloof me: het is het waard.