Ik schrijf dit stukje met bedenkingen. Ik ga het namelijk hebben over de uitspraken van Hero Brinkman over klassieke muziek. Ik ben bang voor het Swiebertje-effect. Als professioneel muzikant komen mij vaak uitspraken of artikelen over muziek onder ogen, geschreven voor en door leken, waar fouten of onwaarheden in staan waar ik mij aan stoor. Ik ben erg gepassioneerd over muziek en deze ergernissen zijn een dankbare bron van inspiratie voor stukjes. Toen ik mijn zorgen uitspraak dat ik vast kom te zitten in het boze-stukjes-over-muziek-hoekje, zeiden mijn collega’s bij MMeM echter dat ik mij geen zorgen hoefde te maken, dat ik allang vast zat in dat hoekje. Dat heb ik maar geaccepteerd.
Afgelopen donderdag verscheen er een stukje op de website van HP/De Tijd met een interview met Hero Brinkman over cultuursubsidies, met name die naar klassieke muziek gaan. Brinkman zegt dat zijn partij breekt met het oude PVV-dogma dat cultuur een linkse hobby is, maar dat er wel eisen zijn aan cultuur wil die gesubsidieerd worden. So far, so good. Klassieke muziek voldoet volgens Brinkman echter niet aan die eisen. Wat volgt is een relaas waarin letterlijk elke zin feitelijk niet waar, beledigend, en/of veel te kort door de bocht is.
De eisen waar cultuurprojecten aan zouden moeten voldoen zijn dat het
1. voor een groot publiek toegankelijk en
2. geëngageerd moet zijn.
Het woord toegankelijk heeft in kunst twee verschillende betekenissen. De eerste, en de manier hoe ik het woord in eerste instantie opvatte, is dat het voor iedereen mogelijk moet zijn om de kunst tot zich te nemen. Daar zou wat voor te zeggen zijn. Wat later in het gesprek echter duidelijk wordt, is dat Brinkman bedoelt dat de kunst zelf toegankelijk moet zijn, in de betekenis dat het makkelijk te verteren en begrijpen moet zijn. Daarmee ga je aan het doel van subsidies voorbij. Subsidies zijn voor zaken die niet direct winstgevend zijn, maar wel belangrijk voor de maatschappij. Op die manier is ontoegankelijke muziek juist een goed doel. Cultuuruitingen waar een groot publiek op af komt haalt vaak genoeg inkomsten uit kaartverkoop en reclame. De onbegrepen innovator met een minipubliek heeft echter alle steun nodig die hij/zij kan krijgen.
Verder ben ik het met Brinkman oneens dat kunst geëngageerd moet zijn. Kunst is een weerspiegeling van de kunstenaar. Als de kunstenaar wat te zeggen heeft over de maatschappij waarin hij/zij leeft, heeft de kunst dat ook. Als de kunstenaar dat niet heeft, maar het eerder over bijvoorbeeld de menselijk psyche of de aard van schoonheid wil hebben maakt dat diens kunst niet minder waard of waardevol.
‘(…) Als je naar het Concertgebouworkest wilt, ben je zo honderdtachtig euro kwijt voor een kaartje. Dan zeg ik: als zo’n kaartje toch al zo duur is, dan kun je er net zo goed vijftig euro boven op gooien en de subsidiekraan dichtdraaien,’ aldus Brinkman. Dat is compleet onwaar. Je hoeft maar naar de site van het Concertgebouw te gaan om te zien dat een kaartje voor een orkestconcert er al vanaf negentien euro zijn en gemiddeld vanaf vijfentwintig euro. Daarnaast klopt dit argument natuurlijk niet. Het is hetzelfde als voorstellen om alle neushoorns af te schieten, zodat ze dan niet meer bedreigd zijn. Als je probleem laat escaleren tot er niets meer tegen te doen is, ben je inderdaad van het probleem af, maar een oplossing is het niet te noemen.
De volgende alinea uit het interview is uitzonderlijk beledigend. Brinkman zegt dat klassieke muziek door een componist geschreven is met een bedoeling, maar dat de meeste dirigenten en orkestleden ‘geen flauw benul hebben in welke tijd de componist heeft geleefd, welk gevoel hij met een compositie over wilde brengen en wat hij met het stuk wilde zeggen.’ Dat is lariekoek. Ten eerste gaat Brinkman er volledig aan voorbij dat er vandaag de dag ook nog muziek geschreven wordt en dat hedendaagse componisten vaak zeer vocaal zijn over achterliggende gedachten van een stuk. Dode componisten waren dat tijdens hun leven vaak ook. De interpretatie van een stuk is misschien wel het belangrijkste aspect van het uitvoeren van een klassiek stuk. Er wordt op een conservatoriumopleiding dan ook heel veel aandacht besteed aan interpretatie, en met welke conventies er in die tijd werd gespeeld is daar een belangrijk onderdeel van. Klassieke muzikanten zijn zeer goed op de hoogte van de wensen en ideeën van grote componisten. Om anders te suggereren is hun bekwaamheid in twijfel trekken en zeer beledigend.
Verder is het in klassieke muziek een veel en fel gevoerde discussie hoeveel je je moet aantrekken van de conventies van soms wel driehonderd jaar terug wanneer je voor een hedendaags publiek speelt. Het is natuurlijk interessant om te horen hoe muziek toentertijd klonk, maar de vraag is of kunst een geschiedenisles moet zijn. Verder is het de vraag of een componist het alleenrecht heeft om te bepalen hoe zijn stukken klinken, of dat de uitvoerend muzikant niet zelf ook ideeën kan hebben die het waard zijn om naar te luisteren. Dat zijn interessante onderwerpen, maar geen waar Hero Brinkman bekwaam en bevoegd voor is om daar uitsluitsel over te geven.
Aan het einde deelt Brinkman nog een stoot uit naar het publiek. Dat zou te onwetend zijn. Vraag een willekeurige luisteraar naar de achtergrond en betekenis van waar ze net naar hebben geluisterd, en ze weten het niet. Naast dat dit vaak niet waar is, rijst de vraag of dat überhaupt wel nodig is. Als je kan genieten van iets waar je de ballen verstand van hebt, is dat dan slecht? Ik weet relatief veel over westerse muziek, maar luister zo af en toe naar klassieke Noord-Indiase of Arabische muziek. Dat is zo’n andere wereld, muzikaal gezien, dat ik er vaak weinig van begrijp, maar ik vind het wel erg mooi. Dat wil nog niet betekenen dat ik minder recht heb om naar de muziek te luisteren.
Brinkman lijkt hier te suggereren dat wanneer de klassieke wereld beter haar best zou doen om haar publiek te onderwijzen over de historische achtergronden, ze wél in aanmerking komt voor subsidies. Cultuursubsidies als investering voor geschiedenisonderwijs. Veel gekker moet het niet worden.