Op het podium een gewaardeerd artiest. Of een, ik noem maar iets, drummend redactielid. Ook gewaardeerd artiest, eigenlijk. De zaal voelt warm en klam, als een dierentuinlijk apenverblijf. Van de muren druipt de sfeer met dikke, trage druppels naar beneden. Je ogen proberen de bewegingen van het podiumdier te volgen, maar steeds wordt het zicht geblokkeerd door de dampende hoofden van de rest van het in irritant grote aantallen toegestroomde concertvolk. Schuifelend zoek je naar de voordeligste kijkhoek. Constant die hoofden. Terwijl een applaus aanzwelt, voel je het meer dan redelijk bezwete lijf van een medebezoeker tegen jouw lichaamsdelen schuren. Als je langzaam opzij beweegt, staat een vreemde voet op de jouwe. Weer een klein stapje. Nu ben je echter aan alle kanten ingesloten door warmtestralende lichamen, zit het haar van één of meerdere vreemden in je neusopeningen en zie je ondertussen nog steeds geen hol.
Zomaar een avondje concertbezoek. Of om het feitelijk juister te schrijven: bijna elk door mij bezocht concert ontaardde in dit soort ongemakken. En na lang observeren, denken en verwerken, denk ik dat ik weet hoe dit toch steeds weer kan gebeuren. Dat is enerzijds omdat de zaal gewoon nét even te klein is voor het aantal verkochte kaarten, en anderzijds omdat mensen tijdens concerten veel van de standaard fatsoensregels en een beetje gezonde paranoia compleet lijken te vergeten. Dat eerste spreekt mijns inziens voor zich, maar het tweede zal ik tot glorie van het sociaal onderzoek proberen aan te tonen.
Wanneer mensen met elkaar converseren of op een andere manier interactie hebben met elkaar (vozen, bepotelen en penetreren uitgesloten), hebben zij altijd een gepaste afstand tot elkaar. Dicht op een ander staan wordt als onbeleefd en intimiderend ervaren, en dus staan pratende mensen enige decimeters van elkaar vandaan. Het gekke van concerten is dat pratende mensen tot elkaar wél die afstand in acht nemen, maar dit ten opzichte van anderen niet doen. Onlangs stond er bijvoorbeeld een mevrouw letterlijk met haar schouder in mijn borstkas te prikken, terwijl zij een intensief gesprek voerde met de man naast haar, die wel veilig op enige tientallen centimeters stond. Nu is het sowieso al bloedirritant dat iemand staat te praten tijdens een concert (over fatsoen gesproken), maar wanneer je dan ook nog eens ter plekke de intense warmtewisselingen van mevrouwen moet voelen, is de lol er voor mij wel af. Duidelijk was in elk geval dat er met mij geen rekening gehouden hoefde te worden. Ik deed gedecideerd een stapje terug.
Met die handeling maakte ik zowel enige ruimte voor mij, alsook een tactische fout: het duurde niet lang voordat het ontstane gat gevuld werd door warme, vochtige menspersonen. En nu zag ik niet alleen minder van het optreden, ik stond ook vrijwel meteen weer in lichamelijk contact met de lui voor mij. Ditmaal drong hun hoedje in mijn gezicht. De geur was die van oude gel en verse transpiratie. Praten deden ze ook. En ze keken vooral veel om zich heen (dat is ook zoiets: alles en iedereen lijkt tijdens een concert voor velen vaak interessanter dan het concert zelf. Het optreden wordt tot een excuus om ongestoord zien en gezien te worden). Het bewuste concert kon het hoedje voor mij, in tegenstelling tot ondergetekende, blijkbaar weinig schelen. Fantastisch. De rest van het optreden stond ik er lijdzaam bij.
Genoeg mensen zullen met recht zeggen: ach joh, dat hoort erbij. En dat is ook zo. Maar net als dat een gevoelloos scrotum hoort bij een dag fietsen, betekent het nog niet dat ik het daar ook mee eens en en het erbij laat. Ik koop dan een fietsbroekje, of een ander zadel. Dus ook aan het ongemak bij concerten wil ik iets doen, en bij deze doe ik een oproep aan u: maak het niet te gezellig. Want met saamhorigheid en samen genieten is niets mis, maar de mensvrezende individualist in mij schreeuwt om ruimte. En om minder bezoekers bij goede concerten.