Concertfrustratie

Op het podium een gewaardeerd artiest. Of een, ik noem maar iets, drummend redactielid. Ook gewaardeerd artiest, eigenlijk. De zaal voelt warm en klam, als een dierentuinlijk apenverblijf. Van de muren druipt de sfeer met dikke, trage druppels naar beneden. Je ogen proberen de bewegingen van het podiumdier te volgen, maar steeds wordt het zicht geblokkeerd door de dampende hoofden van de rest van het in irritant grote aantallen toegestroomde concertvolk. Schuifelend zoek je naar de voordeligste kijkhoek. Constant die hoofden. Terwijl een applaus aanzwelt, voel je het meer dan redelijk bezwete lijf van een medebezoeker tegen jouw lichaamsdelen schuren. Als je langzaam opzij beweegt, staat een vreemde voet op de jouwe. Weer een klein stapje. Nu ben je echter aan alle kanten ingesloten door warmtestralende lichamen, zit het haar van één of meerdere vreemden in je neusopeningen en zie je ondertussen nog steeds geen hol.

Zomaar een avondje concertbezoek. Of om het feitelijk juister te schrijven: bijna elk door mij bezocht concert ontaardde in dit soort ongemakken. En na lang observeren, denken en verwerken, denk ik dat ik weet hoe dit toch steeds weer kan gebeuren. Dat is enerzijds omdat de zaal gewoon nét even te klein is voor het aantal verkochte kaarten, en anderzijds omdat mensen tijdens concerten veel van de standaard fatsoensregels en een beetje gezonde paranoia compleet lijken te vergeten. Dat eerste spreekt mijns inziens voor zich, maar het tweede zal ik tot glorie van het sociaal onderzoek proberen aan te tonen.

Wanneer mensen met elkaar converseren of op een andere manier interactie hebben met elkaar (vozen, bepotelen en penetreren uitgesloten), hebben zij altijd een gepaste afstand tot elkaar. Dicht op een ander staan wordt als onbeleefd en intimiderend ervaren, en dus staan pratende mensen enige decimeters van elkaar vandaan. Het gekke van concerten is dat pratende mensen tot elkaar wél die afstand in acht nemen, maar dit ten opzichte van anderen niet doen. Onlangs stond er bijvoorbeeld een mevrouw letterlijk met haar schouder in mijn borstkas te prikken, terwijl zij een intensief gesprek voerde met de man naast haar, die wel veilig op enige tientallen centimeters stond. Nu is het sowieso al bloedirritant dat iemand staat te praten tijdens een concert (over fatsoen gesproken), maar wanneer je dan ook nog eens ter plekke de intense warmtewisselingen van mevrouwen moet voelen, is de lol er voor mij wel af. Duidelijk was in elk geval dat er met mij geen rekening gehouden hoefde te worden. Ik deed gedecideerd een stapje terug.

Met die handeling maakte ik zowel enige ruimte voor mij, alsook een tactische fout: het duurde niet lang voordat het ontstane gat gevuld werd door warme, vochtige menspersonen. En nu zag ik niet alleen minder van het optreden, ik stond ook vrijwel meteen weer in lichamelijk contact met de lui voor mij. Ditmaal drong hun hoedje in mijn gezicht. De geur was die van oude gel en verse transpiratie. Praten deden ze ook. En ze keken vooral veel om zich heen (dat is ook zoiets: alles en iedereen lijkt tijdens een concert voor velen vaak interessanter dan het concert zelf. Het optreden wordt tot een excuus om ongestoord zien en gezien te worden). Het bewuste concert kon het hoedje voor mij, in tegenstelling tot ondergetekende, blijkbaar weinig schelen. Fantastisch. De rest van het optreden stond ik er lijdzaam bij.

Genoeg mensen zullen met recht zeggen: ach joh, dat hoort erbij. En dat is ook zo. Maar net als dat een gevoelloos scrotum hoort bij een dag fietsen, betekent het nog niet dat ik het daar ook mee eens en en het erbij laat. Ik koop dan een fietsbroekje, of een ander zadel. Dus ook aan het ongemak bij concerten wil ik iets doen, en bij deze doe ik een oproep aan u: maak het niet te gezellig. Want met saamhorigheid en samen genieten is niets mis, maar de mensvrezende individualist in mij schreeuwt om ruimte. En om minder bezoekers bij goede concerten.

Archaïsch

Ik bevind mij wel eens in de positie dat ik woorden moet uitleggen of toelichten. Het gaat dan vaak om wat lastigere woorden die de gemiddelde Telegraaf-lezer onmogelijk op eigen kracht zou kunnen ontcijferen of doorgronden: ‘antroposofisch’, ‘transcendentie’, ‘sanguinisch’, ‘clitoris’ of ‘intelligentie’. Vaak is het prima mogelijk om daar een vervangend woord of alternatieve beschrijving voor te vinden. Maar afgelopen week kwam ik een bijzonder soort woord tegen, een woord dat het best beschreven wordt door… zichzelf.

Dat specifieke woord staat ook groot boven dit stuk: archaïsch. Natuurlijk, je kunt het zonder probleem beschrijven zoals Van Dale dat doet. Dan wordt het iets als ‘(opzettelijk) ouderwets’. Maar hoe je er ook naar kijkt, archaïsch is zelf toch echt het beste voorbeeld van een archaïsch woord. Er zit een soort fraaie reflexiviteit in: archaïsch is archaïsch. Die reflexiviteit zien we bijvoorbeeld ook in de zin ‘een ‘woord’ is een woord’. Goed beschouwd leggen we met dit soort zinnen iets uit wat al als bekend wordt verondersteld. Waarmee elke reden om het woord uit te leggen komt te vervallen…

Dit stukje was zonde van uw tijd.

Superlatieven

Taal is veranderlijk, om maar eens een af- en uitgelikte stellingname te presenteren. Met iedere generatie sprekers wordt de spreek- en schrijftaal met kleine stapjes aangepast. Dat heeft met van alles en nog wat te maken, maar omdat ik geen taalwetenschapper ben, zult u het met dit brute gegeven alleen moeten doen. Ondanks mijn gebrek aan wetenschappelijke taalkennis ben ik nog wel in staat om lichte verandering op te merken. Al enige tijd hoor ik namelijk hoe de overtreffende trap steeds vaker vervoegd wordt door er ‘meest’ voor te plakken. En dat terwijl we juist zulke efficiënte normale overtreffende trappen hebben. Watsaandehand?

Klein voorbeeldje: “De meest betrouwbare website”, zo vertelt een mevrouwenstem in een radiospotje. Maar waarom niet gewoon ‘de betrouwbaarste website’? Op eenzelfde manier is mij al een aantal keer verteld dat iets de ‘meest handige oplossing’ is, terwijl de ‘handigste oplossing’ eigenlijk prima kan. En de lijst soortgelijke voorbeelden is lang: meest leuke, meest knappe, meest briljante, meest sentimentele, meest vreselijke, meest originele. Kortom, bijna elk bijvoeglijk naamwoord. De gekste (want zo kan het ook, ziet u?) was overigens ‘meest oude’, die ik, serieus, op de nationale radio voorbij hoorde komen.

Dit verschijnsel is ook anderen reeds opgevallen, en er wordt onder kenners uitvoerig over gediscussieerd waarom deze vorm van de overtreffende trap steeds vaker gebruikt wordt. Een sluitende verklaring hiervoor is echter nog niet gevonden. De één zegt dat het een anglicisme is, de ander zal wijzen op de hang naar taalkundige regelmaat. In die discussie gaat men er echter wel steeds vanuit dat het een vervanging is voor de bestaande overtreffende trap. Dat heb ik bij mijn voorbeelden ook zo toegepast. Maar, en nu stappen we op glad ijs, ik vraag mij af of dit wel helemaal klopt. Op straffe van eeuwige verachting door de taalkundige intelligentsia wil ik voorstellen nog eens naar die vervoegingen te kijken. ‘Meest betrouwbare’ klinkt gevoelsmatig immers anders dan ‘betrouwbaarst’. Ik meen dan ook dat er sprake is van een kwalitatief verschil tussen die twee. Meest betrouwbare is nog betrouwbaarder dan het betrouwbaarste. Het is de allerbetrouwbaarste, zonder twijfel. En dat geldt ook voor meest handige, of meest oude: het is de allerhandigste, of de alleroudste. Het lijkt er dus op dat we hier te maken hebben met de overtreffende trap van de overtreffende trap. Ongetwijfeld onder invloed van de ons omringende, hypende media is er behoefte ontstaan om in nog grotere superlatieven te spreken. En daar kon deze manier van vervoegen wel eens het voortvloeisel van zijn.

Laat ik bij deze herhalen dat ik van dit alles geen verstand heb, en dat bovenstaande verzameling letters ook zuivere luchtfietserij kan zijn. Maar als taalpurist om esthetische redenen wil ik dit fenomeen echt proberen te begrijpen. Mocht u nu toevallig een taalkundige zijn, dan zou ik graag horen wat er hier eigenlijk aan de hand is. Ik zou mij de meest dankbare leerling betonen.

Hm.

Glasbak

Al eerder schreven wij van Met Man en Muys over sociale ongemakkelijkheid. Hier bijvoorbeeld, of hier. En hier. We blijken, na kort en oppervlakkig onderzoek, niet de enige die weleens in het openbaar in verlegenheid gebracht worden: er zijn schijnbaar meer mensen die een blosjes op de wangen krijgen wanneer iemand ze aanspreekt op het feit dat ze een leverworst over de borststreek aan het uitsmeren zijn. Vandaag kunnen we weer een nieuwe, ongemakkelijke situatie aan de groeiende lijst pijnlijkheden toevoegen: de glasbak.

Het was druk bij de supermarkt. Zo druk zelfs dat sommige mensen ervoor kozen om buiten de schuifdeuren te blijven staan, wachtend totdat zijn of haar wederhelft die snelle boodschap had gehaald. Recht voor de supermarkt, en dus ook voor de neus van de wachtenden, staan de glas- en papierbakken. Daar moest ik dan zijn. Bij gebrek aan een boeiender uitzicht, draaiden de blikken van de buitenblijvers als vanzelf naar mij en mijn tas vol glas. Ik voelde de naderende vooroordelen al in mijn nek prikken: “Zozo, dat zijn wel heel veel wijnflessen zeg!” en “Gooit hij nou een fles met dop in die bak!?”. Pijnlijk, al te pijnlijk. Mij bewust van het vonnis dat spoedig over mij voltrokken zou worden, besloot ik dat ik deze handeling snel en professioneel zou gaan uitvoeren. Door mijn rapheid en schijnbare onberispelijkheid zouden hoofdschuddende omstanders geen kans hebben. Sociale crisis afgewend.

Het ging fantastisch. De beschimmelde potten appelmoes, de lege flessen alcohol, enkele stinkende jampotten met dop: ze vlogen de bak in. En nergens hoorde ik nog maar het begin van een sociale afwijzing. Zo direct, na het witte glas, zou ik naar de bak voor het bonte glaswerk lopen en dezelfde succesformule hanteren. Eén blik naar die tweede bak leerde mij echter dat dát de bak voor het witte glas was. Dat stond er nota bene met erg grote letters op. Met andere woorden: ik had mijn witte glasafval zojuist enthousiast in de bonte bak gegooid. Om de sociale druk van de ketel te halen, liep ik naar witte glasbak, fronste in een poging zo verbaasd mogelijk te lijken, en leegde vervolgens de rest van mijn tas in de bonte container. Daarna probeerde ik zo nonchalant mogelijk bij de bakken weg te lopen, maar wist dat het oordeel van de openbare jury niet mals kon zijn. Zuivere afkeuring. En volkomen terecht.

Mobiele reflex

Het lichaam barst van de reflexen: bewegingen of reacties waarover we, eenmaal ontketend, geen controle hebben. Denk aan dat schoppende been na een tikje met de doktershamer, het razendsnel wegtrekken van je arm uit een pan kokend water of het onwillekeurige enthousiasme bij een fijn stel borsten. U kent het wel. Sinds een aantal jaar kunnen we aan de lange lijst reflexen een nieuwe onbewuste actie toevoegen: het instinctief tevoorschijn halen van een mobiele telefoon.

Dat de mobiele telefoon zo ongeveer iemands gehele leven bevat is zeker geen nieuws. Maar dat mensen hun leven zo vaak en verveeld in de hand nemen is wel opmerkelijk. Met name in wachtkamers, het gehele openbaar vervoer, en bij aankomst op het werk of school wordt vrijwel automatisch de telefoon uit de zak getoverd. Als je erop let, zie je hoe vaak en onbewust mensen de handeling uitvoeren: ze zoeken een plaatsje, gaan zitten, en pakken zonder verdere aandacht voor de omgeving hun mobiel. En daar verdwijnen ze dan een goede 10 minuten in. Geef de mens een stoel, en hij pakt zijn telefoon.

Je zou zeggen: dan moet dat leven wel uitermate boeiend zijn, wil je er steeds weer mee bezig zijn. Maar dat is toch niet zo, getuige de bedroevende bijdrages en uitingen op zowel Twitter als Facebook. Ter verdrijving van de verveling in trein of wachtruimte wordt meestal enkel melding gemaakt van de verveling. Schijnbaar helpt dat. En daarna worden alle andere verveelde boodschappen nog eens bekeken en waar nodig ‘geliked‘.

Toch kan ik mij niet voorstellen dat mensen elk moment maar weer iets te doen vinden op hun telefoon. Stiekem hoop ik dat een groot deel van die verveelde wachtenden, net als ikzelf, soms gewoon de telefoon pakt en dan ontzettend gaat zitten doen alsof ze iets doen. Ik ben daar heel goed in. Ik kan 4 keer door de 16 foto’s die ik op mijn mobiel heb staan bladeren, en nog steeds geïnteresseerd en belangrijk lijken. Omdat ik geen internet op mijn telefoon heb, ben ik daarna veroordeeld tot de andere dingen die ik offline kan gebruiken: notities, berichten en het kompas. Ook daar kun je zeker een kwartier mee bezig zijn, vooral als je het kompas moet kalibreren. Een andere bezigheid die mij volledig integreert in de wereld van de postmoderne wachtenden, is het op mijn mobiel typen van een blogpost. Dit stuk heeft mij bijvoorbeeld ook weer een half uur vermaakt. En hopelijk voorziet het u als lezer op dit moment eveneens van deugdelijk tijdverdrijf. Bedankt en geen dank.

Zwembad-etiquette

Er zijn veel situaties waarin je als mens zonder gezichtsverlies te lijden moet zien te overleven en dus moet proberen geen ongemakkelijke toestanden te laten ontstaan. Om die dodelijke ongemakkelijkheid te voorkomen zijn er gelukkig wat ongeschreven maar alom bekende etiquette die op cruciale momenten van grote waarde blijken. Denk bijvoorbeeld aan de sociaal wenselijkste plek in de lift, het al wandelend ontwijken van de tegemoetkomende mens, het korte en schuchtere in de ogen kijken van een tegenligger of het kiezen van een maatschappelijk veilige plaats in bus of trein. Helaas is dit handboekje voor sociale wrijving niet helemaal compleet en ligt een faux pas altijd op de loer. Zo ervoer ik gisterenmiddag.

Ik zou in het zwembad een paar baantjes gaan trekken. Dat kan ik verder ook niet helpen, zelfs ik heb mijn zwaktes, maar naar het schijnt ben ik niet de enige. En gisteren was ik dat ook zeker niet. Dat maakte de noodzaak voor etiquette in het zwembad echter wel onomwonden duidelijk. Bij binnenkomst was er nog niet zoveel aan de hand: men kiest een hokje en sluit zich veilig af om ontspannen en al fluitend het geslachtsdeel in het zwemgoed te zwiepen. Prima. Kluisje zoeken, goederen en geld inwerpen, kluisje sluiten, wandelen naar de douches; tot dusver zijn er geen problemen. Maar als je bij de douches aankomt, begint de stortvloed aan sociale dilemma’s waarmee je je geconfronteerd ziet in het zwembad. Een greep uit de vragen:

  • Welke douche kies je? De ijzeren wetten van de lift komen hier wellicht van pas. Kies een douche in de hoek, liefst zo ver mogelijk bij een ander vandaan. Ga onder geen beding direct naast een ander staan douchen!
  • Waar kijk je naar als de douche loopt? Blijf je stoïcijns naar de muur kijken of draai je je om? Als je je omdraait, moet je voorzichtig zijn: overal waar je kijkt zijn naakte lichaamsdelen. Daarnaar kijken is een sociale doodzonde en bovendien uiterst pijnlijk. Dus wordt het het plafond, de vloer, of wellicht iets aan het eigen lichaam. Zolang er maar niets voor tevoorschijn gehaald hoeft te worden.
  • Sta je stil onder de straal water of beweeg je wat? Je wilt het water natuurlijk overal krijgen, maar je handen langs je hele lichaam laten gaan wordt niet altijd op prijs gesteld.
  • Waar ga je te water? Duiken we als volwassen, harige solozwemmer tussen de aan zwembandjes dobberende kindertjes in het voetenbad, of kiezen we voor een trappetje of duikplank in het diepere bad? Inderdaad, dan die tweede maar. Als je er niet zeker van bent of je zonder plat op de buik te klappen het water in kunt komen, zou ik kiezen voor het trappetje. Dat ziet er altijd een beetje lullig uit, zeker als je zwembroek lucht vasthoudt, maar het is allicht de sociaal veiligste route.
  • Welke plek in het zwembad kies je? Cruciaal, want met deze keuze kun je potentiële en sociaal zeer ongemakkelijke botsingen voorkomen. Pas in elk geval op voor het jongetje dat constant en onophoudelijk bommetjes maakt. Ook het meisje dat in de grote, rubberen band drijft moet vermeden worden: zij heeft geen enkele controle over het ding en drijft willekeurig door het bad en tegen jouw hoofd. Veiliger is de oudere vrouw van diep in de zestig die onverstoorbaar haar baantjes trekt. Zij houdt koers, maar gaat vrij traag. Ga uiteindelijk voor een plaats met voldoende afstand van deze zwembadgebruikers.
  • Begin je aan de borstcrawl als je die eigenlijk niet zo goed kan? Je hoofd in paniek en naar adem snakkend uit het water optillen levert veelal gefronste wenkbrauwen op. Zeker de professionele zwemmers met zwemmuts zullen het tafereel hoofdschuddend bekijken.
  • Hoe reageer je als je per ongeluk tegen iemand aanzwemt of iemand met een lichaamsdeel raakt? En vice versa? Het risico op zo’n aanvaring is het grootst in de buurt van de zwembadstereotiepe vader die met zijn kinderen aan het stoeien is. Een opmerking of verontschuldiging wijst op de ongemakkelijkheid van de situatie, maar is wel het netst. Niets zeggen kan ook: in een zwembad gelden nu eenmaal andere gedragsregels.
  • Kijk je tegemoetkomend zwemmers aan? En moet je groeten? Dit is op straat al lastig genoeg, laat staan in een lawaaiig zwembad.
  • Ga je bij de einddouche uitgebreid staan zepen of neem je genoegen met een korte spoeling? Beide zijn prima, maar eenieder weet dat je niet écht schoon wordt door zepen met zwemkleding aan. In extase zepen is in elk geval af te raden.

Je kunt natuurlijk ook baantjes gaan trekken op de daarvoor bestemde tijden. Dan heb je met bovenstaande vrijwel nooit te maken.

Huizenmarkt

Al zolang Met Man en Muys bestaat, is het crisis. Of er tussen die twee een oorzakelijk verband te vinden is, blijft voorlopig speculeren. Opvallend is het in elk geval wel. Toch hebben wij van Met Man en Muys altijd onze verantwoordelijkheid genomen en steeds weer gepoogd ons land in de ongenadigste stormen en op de hoogste der zilte baren naar kalmere wateren te loodsen. Hoewel onze economische adviezen niet altijd zichtbaar in de Tweede Kamer behandeld worden, koesteren wij de stille hoop dat de geest van onze gedachten voortleeft. Vandaag spreken we, binnen datzelfde macro-economische kader, met Willem van Reeuwijk, freelance economisch adviseur.

“De huizenmarkt zit in het slop,” begint Van Reeuwijk. “Nog nooit wisselden zo weinig huizen van eigenaar. En dat terwijl er juist een recordaantal mensen wil verhuizen. Die vreemde tegenstelling heb ik geprobeerd op te lossen,” zegt Van Reeuwijk met zichtbaar genoegen. Hij staat op, loopt richting één van de drie whiteboards die er in deze ruimte staan en tekent een drie huizen en drie bijbehorende harkmannetjes. “Deze drie poppetjes willen verhuizen. Alleen, geen van deze drie kan weg omdat hij of zij (één harkmannetje blijkt een vrouwtje) het geld uit de verkoop van zijn of haar huis nodig heeft om het nieuwe huis te kopen. Pas als één iemand de gok waagt en gaat kopen, komt de rest in beweging. Maar tot zover niets nieuws.” Ik schud bluffend van ‘nee’ en kuch ook iets instemmends. Van Reeuwijk gaat weer zitten. “Mijn idee probeert zo’n eerste initiatiefnemer te omzeilen. En wel door iedereen tegelijkertijd in beweging te brengen. Wil je nog koffie?”

Als Van Reeuwijk hemzelf en mij een flauwe bak koffie met overjarige koffiecreamer (“2009 was een goed creamer-jaar, haha”) heeft voorgezet, vervolgt hij zijn verhaal: “In de kern komt het hierop neer: we gaan collectief anti-kraak wonen.” Ik ontwaar een triomfantelijke twinkeling in zijn ogen. “Dat betekent dat letterlijk iedereen op hetzelfde moment zijn of haar huis verliest, en kan kiezen: wandel ik naar een ander huis, of anti-kraak ik mijn voormalige woning. Zo is de keuze vrij en brengen we toch het grote aanbod in harmonie met de grote vraag. En bovendien werkt dit geheel kosteloos. Daar wordt iedere Nederlander blij van.” Op de vraag wat er gebeurt met het huis als toekomstinvestering blijft het even stil. Dan zegt Van Reeuwijk: “Daarover zal mijn volgende advies gaan. Komt u over een paar maanden nog eens terug.”

Koningsliedkritiek II: The Sequel

Zoals waarschijnlijk eenieder van u al weet is gisteren officieel het voltooide koningslied van John Ewbank gepresenteerd en, waarschijnlijk zoals eenieder van u, heb ik het ook geluisterd. Verder is er, zoals eenieder van u al weet, een verontrustende hoeveelheid kritiek op gekomen. Zoals tot slot eenieder van u al weet, heb ik enkele weken geleden al een stuk geschreven over de kritiek die er kwam naar aanleiding van de eerste versie van het lied, die toen werd gepresenteerd in De Wereld Draait Door. Daar sta ik nog steeds achter. Mocht u het vergeten zijn; leest het nog even na. Klik.

Op het moment van schrijven is het gisterenavond. Ik heb zojuist een bescheiden tijd doorgebracht op Facebook. Mijn nieuwsfeed (zoals dat volgens mij heet, zo niet; verbeter mij!) stroomt over met mensen die aan het zeuren zijn over het gewraakte nummer. Ik vraag mij erg af waarom. Zoals uitgelegd in mijn vorige stuk (wederom; klik) voldoet het nummer aan alle criteria die ik kan bedenken voor een lied met deze functie. Het is makkelijk meezingbaar, het ligt gemakkelijk in het gehoor, het is herkenbaar en goed te onthouden. Toegegeven, het is erg goedkoop, over-the-top emotioneel, maar wat verwacht u van een nummer geschreven voor een volk om haar koning toe te zingen? Heeft u wel eens een willekeurig volkslied gehoord?

De situatie doet mij erg denken aan een paar maanden terug, toen er een internet-gebeuren was omtrent een liedje wat een meisje van 13 samen met haar vriendinnetjes had opgenomen. Dit internet-gebeuren bereide zich uit tot een echte-wereld-gebeuren en voor je het wist hoorde je iedereen op de radio, televisie en in de krant klagen over het liedje ‘Friday’ van Rebecca Black. Ik las in de Volkskrant, wat zich nota bene een kwaliteitskrant mag noemen, over hoe vals het meisje wel niet zong, waar niets van waar was. In tegendeel, alle valsheid was rechtgetrokken door middel van Auto-Tune, waardoor haar stem een lelijk vlak en gesynthetiseerd geluid kreeg. De schrijver van het betreffende Volkskrant-stuk wist blijkbaar, net als het grootste gedeelte van u, niet wat vals in muzikale context betekend, namelijk wanneer een toon een hogere of lagere frequentie heeft dan wenselijk is in relatie met andere klinkende of geklonken tonen. Het betekend dus níet schel, geknepen, dissonant, of gewoon lelijk, waarvoor de term onder leken meestal wordt gebruikt.

En dat is precies mijn probleem. Mensen winden zich op over zaken waar zij te weinig verstand van hebben om terecht boos over te zijn of een waardevolle mening over te hebben. Ik ben zelf professioneel muzikant en mag mijzelf, wat mij betreft, best een kritische luisteraar noemen en ik kan u vertellen dat er veel lelijkere, stompzinnigere dingen zijn dan die waar u zich zo boos over maakt. Als ik Rebecca Black hoor vraag ik mij af waarom dit mensen zo schoffeert en muziek van artiesten als Justin Bieber, Esmée Denters en dergelijke niet. Die laatste categorie is beter geproduceerd, dat geef ik toe, maar muzikaal echt niet hoogstaander. Dezelfde verbazing heb ik bij het koningslied tegenover de muziek van Nick en Simon, Jeroen van de Boom of een willekeurig songfestival-lied. Waarom roept de eerste zoveel afkeer op, terwijl Jeroen van der Boom zoveel verwerpelijkere klanken heeft geproduceerd?

Ik denk dat er een hoog gehalte napraterij is bij de kritiek. Het is makkelijk en vermakelijk om je boos te maken over iets waar de rest van Nederland (of de wereld) zich ook boos over maakt. Het is fijn zo af en toe eens flink te foeteren, en muziek is iets waar schijnbaar iedereen een mening over mag hebben en wanneer iedereen het met je eens is, kan je je helemáál risicoloos uitleven.

Ik zou het fijn vinden als iedereen voortaan even kan nadenken over waarom hij/zij wat vindt alvorens zijn/haar mening wereldkundig te maken. Ik probeer zelf zoveel mogelijk te leven naar het principe van ‘het maakt me geen drol uit.’ Heeft iets geen directe invloed op mij? Dan maakt het me geen drol uit. Heeft iets wel invloed op mij, maar een beperkte uitwerking? Dan maakt het me ook geen drol uit. Wordt er iemand geholpen, terwijl het mijn beurt was? Krijgt een bankmanager een exorbitant hoge bonus, zonder duidelijke tegenprestatie? Wordt mijn witte handdoek roze omdat ik hem gewassen heb met een rood shirt? Het maakt me allemaal geen drol uit. Ik heb op een bepaalt punt een beslissing genomen, om mij niet meer op te winden over dingen waar ik niets aan kan veranderen en dat bevalt me sindsdien erg goed. Ik kan iedereen aanraden hetzelfde te doen en zich niet meer druk te maken over de kleine dingen die je dag verpesten.

Tot slot wil ik nog even kwijt dat bovenstaande alleen betrekking heeft op de muziek van de genoemde nummers, niet de tekst. Ik ben muzikant en geen tekstschrijver en heb geen verstand van songteksten. Hierover onthoud ik mij dus van commentaar.

Stedelijk Museum

Een tijdje geleden bezocht ik het vernieuwde Stedelijk Museum in Amsterdam samen met collega Beerschot. Vol verwachting sloten wij aan in de rij voor de toegangskaartjes. Binnen enkele minuten was iedereen verdwenen en stonden we binnen in het gekunstelde witte gebouw dat door de Amsterdammer al liefkozend “de badkuip” wordt genoemd. Een warm bad was het niet. Elk schilderij, elke installatie schreeuwde om mijn aandacht en de plattegrond toonde mij dat er ook nog een bovenverdieping was, en een kelder. Ik ben het Museum doorgerend en heb alles gezien, maar van niets echt genoten.

De volgende dag ben ik teruggegaan en heb ik mijn stellingen op de schuifdeuren getimmerd. Ik heb alle kunstwerken beklad met waterverf en rondjes gereden op mijn brommer. Ik bepleit een museum met één schilderij! Dit schilderij moet groot zijn en mooi. Er moeten lekkere stoelen komen in de zaal waarin het komt te hangen; een bioscoop met één beeld en alle tijd om dat eens rustig te bestuderen.

museumscoop