Rondvraag

Het einde van het jaar nadert met rasse schreden en de traditie schrijft voor dat we dan tijd inruimen om ‘de balans op te maken’. Niet wetend wat er met zo’n vage beschrijving precies bedoeld wordt, heeft de redactie de hulp ingeschakeld van onze prominente en minder prominente lezers. In een weinig serieuze poging erachter te komen wat onze lezers precies van Met Man en Muys vinden, hebben we ze de vraag voorgelegd: Wat vindt u van het herboren Met Man en Muys, en wat ziet u graag anders? Hieronder de weinig verrassende antwoorden en waardeloze suggesties.

Maartje: De site is hartstikke leuk zo, hij staat al een tijdje bij mijn favorieten. Alleen wie zijn die drie lelijke jongens?

Hans: Met Man en Muys zegt u?

Arjan Ederveen: Kunnen jullie niet eens iets met kurk doen?

Robert: Herboren? Herboren? Je bent zelf herboren!

Arnica (onze toiletjuffrouw): Verbeterpunten? Dat de redactie nu eindelijk eens geld op mijn schoteltje legt!

Harry Mulisch (via Meike): Ik vond vooral het interview met Harry Mulisch de moeite waard. De rest vind ik maar matigjes.

Jessica: Ik zou de site graag opgedoekt zien.

Marcus Porcius Cato: Mijn grootste bezwaar is dat alles in het Nederlands geschreven is. En dat ik al een tijdje dood ben.

Kirsten: Ik vind de nieuwe opmaak maar niks. De oude, rommelige vond ik veel beter. Past goed bij jullie goedkope humor.

Marcus Porcius Cato: O, bijna vergeten. Overigens ben ik van mening dat Carthago verwoest moet worden.

De Kenner: Ik vind dat ik wel erg sporadisch voorkom in de vernieuwde versie.

Nico Dijkshoorn: Daar zit je dan, met je naïeve hoofd. Op het internet, nietsvermoedend, krijg je ineens van die lolbroeken op je scherm. 250 kilo onzin, schoon aan de haak, maar wel met toewijding. Dat is leuk, maar maakt uiteindelijk geen fuck uit.

Mark Rutte: Nee, nog steeds niet.

Derde Keesdag

“Zeg jongens gaan jullie mee? Ik weet een feestje.” Henk staat weer voor het raam. Claudio zucht en buigt zich over zijn mandarijn. Joop sluit de gordijnen en gaat weer onder zijn bureau zitten. Henk klopt. “Jongens! Feest!” Thomas roept vanonder zijn paardendeken dat men open moet doen en dat er zo geen werk verzet kan worden. Claudio opent het raam. Het gaat naar buiten open. “Wat wil je?” roept Joop met een angstige blik. “Ik heb kaartjes voor Kees!”
“Veel plezier,” schreeuwt Joop vanachter. Claudio zucht.
“Gaan jullie mee?”
“Met jou?”
Henk knikt zeer enthousiast.
“Nee, Henk. Maar geef die kaartjes toch maar.”
“…”
Claudio steekt zijn eeltige hand uit het raam en kijkt Henk indringend aan. “Geef maar.” Beteuterd steekt Henk drie kaartjes in Claudio’s schilferige knuisten. “Geef de jouwe ook maar, Henk.” Henk geeft nu ook het laatste kaartje, in een prop. “Dag, Henk.” Claudio sluit het raam, draait zich om en kijkt Joop vragend aan. Joop glimlacht veelzeggend. De blikken verstarren als Thomas zich geërgerd omdraait en in dezelfde beweging het paardendeken van zich afschopt. En zo komt het dat Joop, Thomas en Claudio zich op 27 december richting Utrecht begeven.

Met gezwinde spoed sjokt Claudio in de richting van het spoor. Joop en Thomas volgen gedwee. “Heerlijk om er weer eens even lekker uit te zijn!” Joop wrijft in zijn handen. “Ik heb zin in een feestje!” “Ik niet”, bromt Thomas “Te veel mensen.” Claudio hoort het niet meer. Het geluid van de voorbij denderende vrachttrein uit Duitsland overstemt Joop’s gezeur. “Snel jongens! We moeten deze trein hebben anders missen we het feestje!” Met frisse tegenzin waagt Claudio een sprong. Met vermoeide zucht trekt hij zijn lijf een lege wagon in. Joop en Thomas rennen nog. “Fantastisch! Wat een avontuur!” loeit Joop tevreden. Na een grote sprong staat ook Thomas te hijgen in de wagon waar Claudio zich inmiddels thuis voelt. Hij stalt zijn vingerhoedjesverzameling uit in de hoek.”Nu ik!” krijst Joop hartstochtelijk. Hij duwt zijn lichaam van de grond als een haas en zweeft sierlijk door de lucht. “Heb je lenzen weer niet in Joop?” grinnikt Claudio. Joop komt slechts twee meter te kort en zet een noodlanding in. Hij landt op zijn gezicht en rolt de sloot in. “Dag Joop” mompelt Thomas in het niets terwijl de trein verder raast.

Tivoli is donker en druk. Bij binnenkomst komt de lucht van drogende urine de overgebleven redactieleden tegemoet. Het is een dansend bos. Overal deinen takken als een groene oceaan boven de menigte. “Het is meer een groene deken.” Hoofdschuddend mengt Thomas zich in het feestgedruis. Claudio loopt naar de bar en vraagt om de wijnkaart. Hij wordt schaapachtig aangekeken door het dienstdoende meisje. Een dronken Ruud Gullit laat zijn opblaaskrokodil tegen Claudio’s zijde rijden. “Dat doet ‘ie anders nooit,” meldt de sippe voetballer. “Doe dan maar een verse muntthee”, zegt Claudio. Het meisje kijkt hem even aan en wendt zich vervolgens tot de volgende klant.  Het publiek begint plots te gillen. “Varkens, geiten, boerenkool”, weet Claudio. Sinterklaas zwalkt langszij en kruipend volgen zijn knechten. Zij zweten als otters en laten hun schmink achter op de ontblote bovenlijven langs welke zij schuren. Drie meter verderop loopt een kerstman in een pak vol lucht over de lange tenen van een man verkleed als wigwam. Onmiddellijk gaat een dame gekleed in een bananenpak op de vuist met de opgeblazen kerstman. Drie kleine troetelbeertjes komen kotsend en met uitgelopen make-up voorbij. Van een van de beertjes is het minirokje afzakt. Een stukje toiletpapier plakt aan haar schoen. Alles en iedereen plakt. De drie musketiers dansen vrolijk en lachen. Oplaasdieren, individuen en kliko’s worden bovenlangs doorgegeven. De takken worden nog altijd met serieuze ernst uit de maat in de lucht gestoten. Op het podium staat een uitgemergelde man met een koeien-tovenaarsmuts op en een te groot shirt versierd met paddestoelen. Hij houdt een bordje in de lucht. “Feest”. Dat is Kees van Hondt.

Met wijd opengesperde ogen staat Thomas weer voor Claudio’s neus. “We moeten hier weg”, brengt hij stamelend uit. Thomas is gekleed in slechts een Dommelsch vlag. Hij draagt een duikbril en heeft tas vol dwergen bij zich. De mannen verlaten het gebouw. Thuis zit Joop in rolstoel met een gespalkt been. “Het was niets aan, Joop”, zegt Claudio. Joop zegt niets.

Wens

De redactie wenst u, ondanks het kerstverhaal, uw familie en alle ellende in de wereld, een vrolijk kerstfeest. En als u zich verveelt tussen de vierde en vijfde gang, lees dan de subtiliteiten in het onderstaande kerstverhaal nog eens.

De Redactie

Kerstverhaal deel drie

De Kerstmiskerel
Hoofdstuk drie door Joop den Toonder

De Kerstman schrikt wakker. Onwennig knippert hij met zijn ogen terwijl hij de slede stevig vastgrijpt. Zijn inmiddels wat gehavende voertuig stuitert over de grote keien en het rulle zand die de kust van Zuid Zweden vormen. “Hooo ho ho, stelletje kolere-beesten!” brult de Kerstman met schorre stem naar de schonkige rendieren die zijn slee richting het water trekken. Zonder zijn blik van de rendieren af te wenden grijpt hij de teugels en geeft er een harde ruk aan. De rendieren kermen en minderen vaart. Vlak voor het water van de Öresund staat de slee stil. Hijgend stapt de Kerstman uit zijn slede. “Fokking rendieren!” brengt hij buiten adem uit. Bevend loopt hij naar de achterkant van de slee, rommelt wat, en tovert uit de provisorische dubbele sleewand een fles Licor Cueran…, Quare…, een fles likeur tevoorschijn. De Kerstman trekt de fles open en neemt een flinke teug. Terwijl hij zijn mond aan zijn mouw afveegt, loopt hij naar de rendieren, die nu wat onverschillig staan te gnuiven. “Een beetje onverschillig staan te gnuiven, hè?” bijt de Kerstman de rendieren toe. “Ik had wel dood kunnen zijn!” De Kerstman grijpt naar zijn scrotum en krabt langzaam. “Hmm. Jullie hebben geluk dat de kerstballen nog heel zijn”, zegt hij terwijl hij weer in de slee stapt. Met een flinke klap van de zweep brengt de Kerstman zijn konvooi, na een korte bocht, in tegengestelde richting in beweging. Terwijl de rendieren op snelheid komen, graaft de Kerstman wat in de grote zak cadeautjes die achterin de slee ligt. Zonder te kijken gooit hij een tiental pakjes in de sneeuw. Met een klein rukje stuurt de Kerstman de slee weer in de richting van het water. “Er moet meer uit,” bromt hij, terwijl hij zich wederom over de zak cadeautjes buigt. Hij trapt een paar keer tegen de zak en gooit nog wat kleurig ingepakte pakjes uit de slee. Nadat zo’n dertig cadeaus in de sneeuw beland zijn, begint de slee wat los te komen van de grond. “Zie zo,” mompelt de Kerstman, “Drs. P zou trots zijn. ‘En nergens is één leeuw’”, citeert hij genoegzaam, waarna hij nog vijf Schopenhauers uit zijn slede trapt. De slee vliegt inmiddels weer en al gauw bevindt zij zich boven de Öresund. De Kerstman spuwt een grote fluim naar beneden.

“Denemarken is groter dan je denkt”, denkt de Kerstman bij zichzelf wanneer hij Duitsland binnen vliegt. Het is nu nog maar een klein stukje tot hij op de plaats van bestemming is. De Kerstman meldt zich bij de Duitse luchtverkeersdienst. Nadat die hem heeft verteld dat hij over Venlo moet vliegen, leest de Kerstman de luchtverkeersleiding een stukje uit Die Welt als Wille und Vorstellung voor. De rendieren minderen ondertussen al wat vaart. Bij de eerste luchtzak veert de Kerstman onwillekeurig op, waarbij hij de fles calvados per abuis uit zijn handen laat vallen. Tussen zijn voeten, op de bodem van de arrenslee, versplintert de fles. Het glas ligt over de hele bodem van de slee. De Kerstman grijpt naar zijn weekendtas, trekt zijn laatste schone onderbroek eruit en dept de drank op. Het lege appelmoespotje wat de Kerstman altijd bij zich draagt komt nu van pas: hij knijpt de onderbroek uit in het glazen potje. Als de onderbroek leeg en het potje vol is, verdwijnt het ondergoed weer in de weekendtas. De Kerstman haalt opgelucht adem en zet het potje aan zijn mond. Intussen is zijn slee gedaald tot ongeveer honderd meter hoogte. De Kerstman herkent nu de Autobahn, als een lange sliert grijs asfalt. Hij gooit de gebroken flessenhals van de calvados naar de rendieren: “Ho ho ho, we gaan even stoppen, hertjes van me!”

De warme straal urine van de Kerstman raakt de buitenmuur van het openbaar toilet op de Raststätte. De Kerstman plast altijd tegen openbare toiletten aan, want van binnen zijn ze zo vies. En de spiegels maken je dik. Bovendien heeft zelfs de Kerstman van George Michael gehoord. “WHAM! is kut”, denkt hij bij zichzelf, “altijd hetzelfde liedje met kerst”. De Kerstman heeft een grondige hekel aan kerstliedjes. Bij het arbeidsbureau waren ze op grond daarvan ook niet overtuigd van zijn keuze voor dit beroep, maar ach: het is weinig werken met veel vakantiedagen. Een soort leraarschap, maar dan zonder die ellendige koters om je heen. Al waren die Eskimo’s ook hufters. Nadat hij zijn geslacht uitvoerig en tot de laatste druppel in de rondte heeft geslingerd, loopt hij richting zijn slee en knoopt hij zijn broek dicht. In die volgorde. Als hij langs een vuilnisbak loopt, kan hij de verleiding niet weerstaan en trapt de bak om. Bij de slee aangekomen valt zijn oog op het gebroken glas dat nog steeds op de bodem van zijn slee ligt. De Kerstman raapt een scherf op en loopt ermee naar het openbare toilet. Hij maakt de scherf nat en in één soepele beweging scheert hij zijn vreemd gevormde baard af. Hij gooit de baard in de wasbak en loopt weer richting de slee. Hij trapt nog een keer tegen de vuilnisbak. “Op naar Venlo!”

Langzaam schuurt de arrenslee de Vleesstraat in. “Je moeder!” roept de Kerstman naar een enthousiast toeterende auto. Het zojuist nog vrolijk zwaaiende jochie van 6 kijkt nu verschrikt op naar zijn moeder, die achter het stuur zit. Zij haalt verbijsterd haar schouders op naar haar zoontje. De Kerstman ziet hoe hij begint te huilen. “Geen Schopenhauer voor Rik dit jaar”, mompelt hij. De straten in Venlo zijn feestelijk versierd met dikke lagen nepsneeuw, uitbundige PVV-posters, kleurrijke verlichting en dito hangjongeren. Bij de slijterij stopt de slee van de Kerstman. De Kerstman stapt uit en bestelt binnen een paar flessen amaretto. Wanneer hij weer naar buiten loopt, is de arrenslee nergens te bekennen. De Kerstman draait de dop van de eerste fles los. Dan kijkt hij op. “Hé! Mijn slee! Toch niet weer Drs. P? Dus toch”, brengt hij uit. “Lekker. Dit kan ook echt alleen in Limburg.” De straten van Venlo zijn verlaten. En het regent.

Op station Amsterdam Centraal stapt de Kerstman uit de trein. Hij loopt in rechte lijn naar het Oudekerksplein, op de Wallen. De Kerstman mag dan misschien ieder kind verblijden met een cadeau, hij is uiteindelijk ook maar een man alleen. En de laatste keer dat hij… Was dat Luleå? Voorovergebogen sloft hij langs de grote ramen, waarachter de kinderen van gisteren staan. Hij herkent hun gezichten. “Mariëtte. Stout”, zegt hij zacht. De Kerstman ziet hoe hitsige mannen de vrouwen keuren alsof het winterbanden zijn. Groepen toeristen trekken lachend en wijzend voorbij, de vrouwen achter de ramen steeds van hun mensheid berovend. In de reflectie van de ruiten ziet hij zichzelf: een dikke man van middelbare leeftijd in een oud T-shirt. Geen baard, geen muts, geen belletjes, geen jas, geen cadeautjes, geen laarzen, geen slee. Hij is de Kerstman niet meer. “En kerst is dood in dit godvergeten oord”, mompelt hij. Hij loopt hoofdschuddend verder. Ineens verschijnt voor hem, tussen de roze lampen en de rode mistroostigheid, een prachtige vrouw in een lang gewaad. Ze wordt omgeven door een schitterend, onaards licht. De Kerstman blijft als aan de grond genageld staan. Een vreemde soort rust en warmte komt over hem. Hij ziet hoe de vrouw hem wenkt. Slaafs en vol verwondering loopt hij naar haar toe. Met elke stap maakt een diep gevoel van goedheid en heiligheid zich meer en meer meester van hem, en het kost moeite niet te huilen. De omgeving begint te verdwijnen. Alle duistere droefenis lijkt te vergaan. Maar de Kerstman ziet het niet. Hij is bijna bij haar. Haar aanblik vervult hem met vreugde. De Kerstman zakt door zijn knieën, buigt zijn hoofd in oprechte eerbied en vraagt: “Hoeveel?”

Kerstverhaal deel twee

De Kerstmiskerel
Hoofdstuk twee door Thomas de Looier

De slee schuift niet gemakkelijk door het beetje sneeuw dat er nog op de snelweg ligt. De Kerstman kan zich niet herinneren wanneer hij voor het laatst gevlogen heeft. Ook niet wanneer hij voor het laatst gedoucht heeft. Het is koud en het stinkt een beetje zonder jas. Mensen gapen hem aan. Het zijn meestal kinderen vanachter een autoraam. De Kerstman heeft net een juwelier beroofd. Zijn nek hangt vol met goedkope sieraden en om zijn arm draagt hij drie horloges en een armband. In zijn weelderige haar troont een tiara. Hij lacht naar de kinderen met een smoel vol diamanten. De vrouw achter de toonbank was blind en heel erg oud. Hij kon er geen mooie jas vinden, maar de kassa heeft hij wel leeggehaald. De slijter zat gelukkig in dezelfde straat en de drankvoorraad is weer aangevuld. Een slijter beroof je niet, dat doe je niet.

Zijn gedachten gaan terug naar de tijd dat hij nog rookte. Steeds maar zeurden die Eskimo’s over hoe de rook hun longen en het plafond aantastten. Bovendien was het hele vergiftigingsproces niet goed voor zijn baard. Die zou binnen de kortste keren vergelen. Volgens zijn hoofd-Eskimo was presentatie alles voor iemand met zijn beroep. Wat voor boodschap draagt een nicotinebaard over?

Nu hij trek krijgt in een lekkere slok cognac, heeft hij een tweede reden om de grote wegen te vermijden. Hij zou dan een drinkende dief zijn. Bovendien wordt het steeds drukker op de wegen en zal de verkeerspolitie zich zo langzamerhand wel eens laten zien. Als hij op dit tempo doorgaat, is hij morgen in Stockholm. Hij zou graag vanaf daar het vliegtuig pakken. Als die verrekte rendieren eens deden waarvoor ze geschapen waren dan hoefde hij niet al zijn geld uit te geven aan een vliegticket en kon hij investeren in verschillende distilleerderijen. Microkredieten voor Schotland en Oekieboekiestan.

De dop maakt een heerlijk plopgeluid. De Kerstman neemt een flinke slok en stuurt zijn slee tegelijkertijd het bos in. Het wordt al donker. In deze tijd van het jaar wordt het vroeg donker. Langzaam veranderen de vriendelijke bomen in rijzige gestaltes, die fluisteren over zijn zonden. Het is koud zonder jas. De rendieren jakkeren door en ontwijken met souplesse elke hindernis van deze dichte begroeiing. De rendieren zweten en onderuitgezakt kan hij nu genieten van het voorbijschietend landschap. Steeds minder hoeft hij ervan te zien, naarmate het donkerder wordt. Zo nu en dan verbrandt hij een Schopenhauer om warm te blijven.

inga intrång staat op het bordje waar hij voorbij glijdt. Hij ziet de letters maar heeft geen idee wat ze betekenen. De Kerstman spreekt en leest geen Zweeds als het niet hoeft. Alleen Laps en met een zwaar dialect. Hij merkt dat zijn rendieren weer vliegen. Uit bittere noodzaak; ze vliegen over een metershoge omheining, rijkelijk voorzien van prikkeldraad en andere afschrikkers. Eindelijk vliegt hij weer. De Kerstman geniet en zakt nog iets verder onderuit. Hij snuift de bevroren lucht op door zijn grote neus en legt zijn met sieraden bedekte armen op de leuningen van zijn zetel. Voor het eerst sinds vergeten dagen ziet de Kerstman de sterren. Dan klinken er schoten en gevloek.

“Teringlijer. Cholera. Tyfus!”
De Kerstman ligt met zijn handen in de nek in zijn rijtuig. Hij schreeuwt dingen die onmiddellijk verdwijnen in het lawaai van het schot hagel. Overal vliegen dingen die nooit bedoeld waren om als kogels te dienen. De rendieren zetten hun landing in. Het is overduidelijk een noodlanding en ze kunnen het afweergeschut van deze Zweed ook nooit allemaal overleefd hebben.
“Een slag in de nek met een rot k’nijn kun je krijgen!” klinkt het van beneden. De stem klinkt niet zo heel ver weg meer. Met een doffe klap stort het rijtuig neer. Verdoofd kijkt de Kerstman in de loop van een geweer.
“Krijg nou de vliegende vinkentering, jij bent echt een vent als een vlag! Stok in je reet en het raam uit!”
“Aangenaam. De Kerstman.” De Kerstman steekt de boze rode Zweed een hand vol sieraden toe. Onmiddellijk ontspannen de spieren in het gezicht van de Zweed zich.
“Teringjantje zeg! Zin in een borrel, lamme kwezel?”
“Jazeker!”

Samen sjokken de Zweed en de Kerstman naar een houten huisje. Het ligt beschut tussen de bomen en struiken. Erachter ligt een bevroren meer. Binnen brandt een haardvuur. De Kerstman voert de hongerige vlammen nog wat filosofie.

“Dat houdt ze wel even bezig”
“Gloeiende vogelpest! Jij voelt je wel meteen thuis hè!”
“Tsja… Wat heb je trouwens te drinken?”
“We kunnen beginnen met Grog. Ik ben Sonny.”
“Ah…”
“…”
“Wat doe jij hier eigenlijk?”
“Voornamelijk drinken en roken.”
“En de rest van de tijd?”
“Ik houd rendieren.”
“Waarom?”
“…”
“Kan ik er niet een paar van je krijgen?”
“Ik heb de jouwe net aardig toegetakeld, nietwaar?”
“Ja.”
“…”
“Ik wil er vier.”
“Ben ik wel meteen van die ingeblikte pinguïnscheten van een klerebeesten af. Ik heb er maar vier.”
“Deal?”
“Grog?”
“Goed.”
“Sapperloot! Waar komen al die flessen vandaan?”
“Uit je eigen achtertuin.”
“Schoot ik maar vaker teringlijers als jij uit de lucht!”
“Ja”
“Haha, wat ben jij een stuk ongeluk!”
“…”
“Weer een verhaal voor mijn kleinkinderen, als ik die ooit nog mag zien. Ik mag mijn eigen kinderen al niet zien. Laat staan mijn kleinkinderen. Hé jongens, moeten jullie horen, ik ben een nachtje flink doorgezakt met de Kerstman.”
“Mogen ze best eens weten, al die naïeve snotneuzen.”
“Schele kakatoes!”
“Ik ben het zo langzamerhand spuugzat”
“Prhhh… ladderzat!”

De volgende middag wordt de Kerstman wakker van de hitte. Het haardvuur heeft zich verspreid door de gehele woning. Overal zijn vlammen. Met moeite brengt de Kerstman zijn lome lijf in beweging. Hij pakt Sonny bij de voet en sleept hem mee naar buiten. Hij  laat Sonny achter in de sneeuw en begeeft zich op het ijs achter het brandende huis. In een wak ziet hij zijn eigen spiegelbeeld. Hij herkent zichzelf niet. Zijn baard heeft de vorm van een omgekeerde kerstboom. Grinnikend opent hij zijn gulp. Hij sjokt terug naar het huis en leegt zijn blaas over de brandende balken.

Kerstverhaal deel één

Buurman Henk gooide gisteren een witte enveloppe versierd met glitters in alle kleuren naar binnen door het raam van de redactie. De voordeur is geblokkeerd en vannacht ook nog eens dichtgevroren. Claudio heeft er rood en wit lint voor gespannen. De brievenbus heeft hij dichtgeplakt met grijze duct tape.
“Het is iets met de scharnieren”, meldt Joop.
“Ik heb scharnieren nooit begrepen”, verzucht Thomas.
Claudio is het kruipgat al ingeklommen. Hij heeft een lamp op zijn voorhoofd en het haar rond de elastieken band staat recht omhoog. Hij kijkt ons aan vanachter een grote duikbril die ook zijn neus bedekt. Een grote poncho kleeft aan zijn harige borstkas. Dan kijkt hij naar het water dat tot zijn middel komt. “Ik zal eens kijken wat er mis is.”
“Kun je gelijk even kijken of daar internet is? Het is de enige plek waar we nog niet gekeken hebben,” roept Thomas hem na. Claudio hoort hem niet meer. Hij baant zich inmiddels een weg door de fundering van de loods. Joop en Thomas begeven zich naar de houtkachel. Voordat ze de enveloppe erin gooien kijken ze er nog even naar.
“Zeg Joop?”
“Ja.”
“Dit zal wel een kerstkaart zijn.”
“Is het alweer zover dan?”
“Moeten wij niet ook kerstkaarten gaan schrijven?”
Joop graait de kerstkaart uit Thomas’ handen.
“We kunnen deze hergebruiken, maar ik heb het koud.” Met zijn geoefende hand gooit Joop de kaart in de hongerige vlammen. De kaart knispert fijn. In de verte klinkt een gedempte gil. “Dat zal Claudio zijn,” zegt Thomas, “Wat doen we met de kerstkaartenkwestie?”
“We hebben geen geld, maar wel papier en inkt.”
“Denk jij wat ik denk?”
“Denk jij aan de tennisbaan op een naturistencamping?”
“We kunnen een kerstverhaal schrijven.”
“Zouden ze daar wel gympen dragen?”
“En die dan verspreiden.”
Op dat moment komt Claudio binnen. Zijn gele flippers zijn besmeurd in bruintinten. Hij is lijkbleek en staart ons aan met geopende mond. “Heb ik wat gemist?”
“Ja. We gaan een kerstverhaal schrijven.”
“Dan begin ik maar eens.” Claudio sjokt in de richting van zijn verzakte werktafel. Hij druppelt en bij elke stap ontstaat er een plasje water. Als hij gaat zitten komt er een sloot water uit zijn broekzakken. Hij trekt het lampje van zijn hoofd en zet de duikbril op zijn voorhoofd. Dan begint hij met typen. Joop en Thomas drinken nog een kopje koffie.

De Kerstmis Kerel
Hoofdstuk één door Claudio Beerschot

Sissend raakt het pas geslachte zeehondje de bakplaat. Buiten het ijspaleis heeft een menigte hongerige Eskimo’s zich verzameld. De geur van rubber verspreidt zich over het kerstdorp. De Kerstman draait de zeehond om. “Kut.” Het rubber van de spatel is versmolten met het inmiddels zwartgeblakerde stuk vlees. Er staat een sippe Eskimo voor het raam. De Kerstman duwt het raam open in het gezicht van de sippe Eskimo.
“Geeft niet”, mompelt de sippe Eskimo
“Wat?”
“Sorry dat ik u stoor, meneer, maar de kippenbouillon is bevroren. De kinderen hebben honger en de ouderen hebben al twee dagen niets gegeten. Heeft u misschien wat brandhout?”
“Steek het maar tussen je billen.”
De Kerstman neemt een hap van de zeehond “Wat een vieze zeehond! Zo jong zijn ze eigenlijk ook niet lekker, maar hun bont is dan zo zacht. Ben je er nog steeds? Dag, Eskimo.”

De Kerstman trekt het raam geïrriteerd weer dicht. Er springen wat ijssplinters van het raamkozijn. Dat moest ook weer gerepareerd worden. Zijn eens zo statige ijspaleis raakt steeds meer in verval. De zuiderpoort begint slijtage plekken te vertonen, de buitenmuur is half afgebrokkeld, en door dooi is de vloer van de bibliotheek ingestort. Dat laatste is niet eens zo erg. Vorig jaar heeft de Kerstman al zijn boeken moeten verkopen, om zijn huur te kunnen betalen. Nu lagen er enkel nog wat playboys en 5800 kopieën van Schopenhauers Die Welt als Wille und Vorstellung, die hij ooit heeft overgehouden aan een mislukte investering.

De Kerstman loopt naar zijn gemakkelijke stoel om de rest van zijn maaltijd op te eten, maar draait zich halverwege toch om. Hij gooit het restje zeehond in de vuilnisemmer en loopt naar de drankkast. Hij trekt een fles calvados open en schenkt een glas vol. Hij wil de fles terug zetten, maar ziet dat er nog maar een bodempje in de fles zit en gooit deze leeg in zijn glas. Het is nu wel een flinke neut geworden. De Kerstman loopt naar zijn stoel, gaat zitten en ruikt aan de calvados. Half zes is toch wel erg vroeg om dronken te worden, dus hij gooit zijn glas leeg in de plantenbak naast de stoel. Na een kopie van Die Welt als Wille und Vorstellung van de wc te hebben gehaald en toch maar wel een glas Grand Marnier in te hebben geschonken gaat de Kerstman eindelijk rustig bij het vuur zitten, om naar de vlammen te staren.

De Kerstman heeft net zijn derde glas ingeschonken, wanneer er op het raam wordt getikt. Er staat een Eskimo voor.
“Jij weer, Eskimo?” vraagt de Kerstman, na het raam in het gezicht van de inmiddels bijzonder sippe Eskimo gedrukt te hebben.
“U ziet mij voor het eerst, meneer, Maloe heeft u vanavond gesproken.”
“Ach, jullie lijken ook zoveel op elkaar. Nou, wat is er?”
“Meneer. Blitzen, het rendier dat aan hoefrot leed, is eindelijk bezweken aan zijn ziekte. Na die twee sterfgevallen van vorige week, heeft u er nu nog maar drie over. U kunt zo niet opstijgen. Ik denk niet dat het verstandig is om met slechts drie beesten helemaal naar Nederland te reizen.”
“Verdomme, het maakt mij toch niets uit wat jij denkt. Kunnen jullie dan niks goed, luie Eskimo! Ik zal wél naar Nederland gaan, al kost het me mijn laatste rendieren.”
De Eskimo wil nog opmerken dat hij eigenlijk een Inuit is, geen Eskimo, maar vindt voor hij zijn mond kan openen een raam in zijn gezicht.

Verdomme, verdomme, verdomme. Nu zal hij vanavond al moeten vertrekken, wil de Kerstman nog op tijd in Nederland zijn. Als de Kerstman niet zulke torenhoge schulden had, was hij niet eens naar Nederland gegaan om cadeautjes uit te delen. “Ik hoop dat ze in Nederland van Schopenhauer houden,” denkt hij nog verbitterd, terwijl hij naar boven sjokt om zijn tas in te pakken.
Op zijn slaapkamer pakt de Kerstman een weekendtas. Hij zal nu toch zeker een dag of zes onderweg zijn, met zijn gehavende trek span. Hij pakt drie shirts en stopt ze in zijn tas, maar ziet dat hij nog maar één schone onderbroek heeft. Hij graait onder zijn bed, en stopt twee onderbroeken die er niet al te gedragen uitzien in zijn tas. Hij pakt een toilettas, maar bemerkt dat hij toch geen tandpasta in huis heeft en legt hem weer terug. In een voorvak steekt hij een heupfles cognac, tussen zijn onderbroeken een fles whisky en in het grote vak twee flessen rum en een extra grote verpakking Drambuie die hij ooit van een reizende vriend gekregen had, maar nooit open gemaakt heeft. Omdat zijn tas er zo leeg uit ziet, steekt hij er ook nog een zespak biertjes bij. Zo gaat hij op pad.

Lapland is een saai gebied. Grote lege sneeuwvlakten, zo nu en dan afgewisseld met dichtbegroeide bossen met vrijwel enkel identieke naaldbomen. Het liefst vliegt de Kerstman er zo snel mogelijk overheen, maar dankzij die stinkende Eskimo’s moest hij er nu uren doorheen glijden. De rendieren hadden er zichtbaar moeite mee. Ook zij missen, door het plotselinge vertrek, nu een nachtrust en de gebrekkige trekkracht door de missende dieren gaat hen niet in de koude kleren. De Kerstman vraagt zich af of ze Nederland wel zullen halen. Hij zou zo snel mogelijk het landje moeten bereiken, en daar de beesten verkopen. Ze zullen hoe dan ook op zijn in Nederland. Hoe hij het volgend jaar gaat doen ziet hij dan wel weer.
Tegen de tijd dat de eerste huizen voorbij schuiven is de zon al enkele uren op, evenals de eerste fles drank. Tijd om te rusten is er niet, eerst zorgen dat hij wat kilometers maakt. Terwijl de zon tergend langzaam over de hemel schuift, wordt de bebouwing steeds dichter en de sneeuwlaag dunner. Wanneer Luleå aan de horizon verschijnt is het avond. De Kerstman is nu ruim 36 uur op en behoorlijk dronken. Hij zal hier echt moeten rusten, dus stuurt hij zijn slee richting stadscentrum, op zoek naar een goedkoop hotel.

De Kerstman moet stoppen voor een stoplicht.
“Hallo schat, heb je zin in een beetje avontuur?”
Op de stoep staat een vrouw, die er jaren ouder uitziet dan ze ongetwijfeld is. Onder haar voor het weer erg schaarse kleding ziet de Kerstman hoe mager ze is.
“Misschien wel,” antwoord de Kerstman, “mijn vrouw zegt altijd dat ik avontuurlijk aangelegd ben.”
De vrouw moet lachen en loopt naar de arrenslee toe. Ze buigt voorover en fluistert “tweehonderd euro” in het oor van de Kerstman. “Prima,” stemt hij in, wetend dat hij bij lange na niet zoveel geld bij zich heeft. De vrouw stapt in en de Kerstman rijd weg, door het licht dat ondertussen alweer op rood gesprongen is.
De vrouw weet wel een goedkoop motel in de buurt waar ze heen kunnen. Onderweg heerst er een ongemakkelijke stilte. Dat vind de Kerstman fijn. Hij heeft een hekel aan nutteloos gepraat en het feit dat zijn gezelschap zich ongemakkelijk voelt geeft hem het idee de touwtjes in handen te hebben. De vrouw is lelijk. Erg lelijk. Waarschijnlijk een ongelofelijke junk, ook. Hij zal wel een paar slokken nodig hebben voordat hij iets kan presteren zo. “Ik heb drank bij me.”
De vrouw glimlacht. Ze mist twee tanden.

De volgende ochtend wordt de Kerstman wakker met een kater. De vrouw is nergens meer te bekennen. Met een diepe kreun richt de Kerstman zich op en stapt uit bed om zich aan te kleden. Hij raapt zijn kleren bij elkaar, maar merkt dat hij zijn rode jas en muts mist. Die zal de vrouw wel gestolen hebben. Hij kijkt uit het raam. Gelukkig staat de slee er nog wel, met de cadeautjes voor de Nederlandse kinderen.
Waar is de weekend tas? De Kerstman voelt nu wel paniek opkomen, er zat nog een fles rum en een fles Drambuie in. Op de stoel liggen alleen nog de vuile onderbroeken, die hij had ingepakt. De Kerstman neemt zich voor een jas te jatten uit een winkel en dan zo snel mogelijk naar dat godvergeten Nederland te vertrekken. Eerst pissen.
Op het toilet hangt een briefje. “Defect, gebruik de WC in de foyer.” De Kerstman plast er toch in. Zijn urine is donkergeel en ruikt sterk. De Kerstman moet even denken aan de schoonmaakster die dit allemaal moet opruimen en richt zijn straal via de bril naar vloer en weer terug in de pot. De Kerstman is chagrijnig.

Draaiorgel

Over het bestaan van de hel ben ik niet zeker. Niet in materiële zin althans. Het is net als met Johan Derksen: ik vermoed dat hij bestaat, maar durf mijn hand er niet voor in het (helle)vuur te steken. Wat ik wel zeker weet, is dat als de hel bestaat, er absoluut een draaiorgel staat te spelen.

Afgelopen zaterdag kwam ik tot deze conclusie toen ik achtervolgd werd door zo’n apparaat. Ik wandelde rustig door het drukke centrum van Den Haag. Op een zeker moment vingen mijn oren de jankerige klanken van een draaiorgel op, dat verderop in de straat het winkelplezier (waarvan ik het bestaan eveneens betwijfel) van de op dat moment aanwezige mensen vergalde. Toen ik dichterbij kwam, zag ik hoe het apparaat midden in de winkelstraat stond te spelen. Ik besloot zo snel mogelijk langs het fluitende gevaarte te benen. Opgelucht dat ik mijn gehoor en goede smaak had behouden, liep ik vrolijk verder. Totdat ik een kwartier later in een andere straat weer overvallen werd door het klagerige gejank van een orgel. Ik had de straat waar ik het orgel voor het eerst had gelokaliseerd kundig vermeden, maar tot mijn ontsteltenis zag ik hoe men het orgel naar een andere straat had gerold. Mijn wandellust werd de kop in geduwd: nu was het nergens meer veilig. Ik had diepe medelijden met het ongelukkige paard dat het orgel moest trekken.

Ik zou het orgel die dag nog drie keer tegenkomen. Steeds dook het belachelijk lelijke ding onverwachts op en overspoelde mijn gemoed met valse uitvoeringen van het toch al diep trieste ‘repertoire’ van Wolter Kroes. Het draaiorgel werd omgeven door drie mannen die niet aan het orgel draaiden maar slechts op de ‘aan’-knop hoefden te drukken. Bovendien bleek geen van de mannen in staat om fatsoenlijk maat te houden met hun muntenbakjes. In zo’n bakje heb ik zelfs nog een euro gegooid, in de hoop dat ze zouden stoppen. Helaas, de gruwelijke klanken bleven weerkaatsen tegen de hoge gevels van de straat: veel te hard, met slechte hoempapa muziek, midden in de straat.

Dat was het moment waarop ik mij realiseerde dat de hel met zekerheid een draaiorgel moet bevatten. Hoe het orgel daar gekomen is, lijdt geen twijfel: het ontnemen van elke vorm van levenslust kan niet onbestraft blijven. Daar in de hel maakt het draaiorgel het bestaan van de toch al niet gelukkige bewoners nog ondraaglijker. Na dit weekend ben ik ervan overtuigd: draaiorgelmuziek is de soundtrack van de hel.

Zuidpool

Afgelopen woensdag was het precies 100 jaar geleden dat de mens voor het eerst voet op de Zuidpool zette. Om dat heuglijke feit te vieren lieten 32 Russen hun vissersboot vastlopen op de onheilspellende ijsklippen, die het continent kenmerken. Meteen werd er alarm geslagen en vanuit Nieuw-Zeeland is nu een schip onderweg om deze 32 mannen te helpen. Meteen rijst bij mij de vraag; waarom waren die Russen op de Zuidpool? Niet om te vissen. Dat staat vast. Ook niet voor een wereldrevolutie. Daar zijn die russen al lang niet meer zo mee bezig. Ze zijn er om te vieren.

Russen kunnen wel tegen een beetje kou. Zelf wonen ze al sinds jaar en dag in een land waar de temperaturen kunnen zakken tot min 53 graden Celsius. Bovendien heeft elke Rus van boven de 30 wel wat tijd doorgebracht in een Siberisch werkkamp, waar dergelijke temperaturen aan de orde van de dag zijn. De gemiddelde temperatuur op de Zuidpool ligt rond de 50 graden onder het vriespunt. Geen probleem dus voor de volwassen Rus. Waarschijnlijk zwemmen ze er met walvissen. Ze zullen zich prima vermaken.

Verder houden Russen van feestjes. Dat hebben ze altijd gedaan. Partijdagen, marsen en revoluties. En toen de muur viel. Wat een feest. Met een flinke borrel op ziet de Rus overal feestjes. Er zijn ook al eens wat partijtjes geweest omdat ze de eerste de ruimte verkenden met Spoetnik, als eerste een dier afschoten met Spoetnik 2 en als eerste een mens de ruimte instuurden en levend terugkregen. Helaas was het een Noor die als eerste de Zuidpool betrad. Nu kunnen de Russen toch tenminste de eersten zijn die na precies honderd jaar sinds de eerste landing aldaar, aanwezig zijn. Hoera!

Door de wat onhandige parkeerkunsten van de gedwongen gepensioneerde en bovendien altijd dronken aeroflot-piloot is er toch iets wat het het feest een klein beetje verpest. Het schip is lek. Het laatste bericht, echter, is dat het nu stabiel ligt. Waarschijnlijk is het gat gewoon dichtgevroren. нет проблем!