Buurman Henk gooide gisteren een witte enveloppe versierd met glitters in alle kleuren naar binnen door het raam van de redactie. De voordeur is geblokkeerd en vannacht ook nog eens dichtgevroren. Claudio heeft er rood en wit lint voor gespannen. De brievenbus heeft hij dichtgeplakt met grijze duct tape.
“Het is iets met de scharnieren”, meldt Joop.
“Ik heb scharnieren nooit begrepen”, verzucht Thomas.
Claudio is het kruipgat al ingeklommen. Hij heeft een lamp op zijn voorhoofd en het haar rond de elastieken band staat recht omhoog. Hij kijkt ons aan vanachter een grote duikbril die ook zijn neus bedekt. Een grote poncho kleeft aan zijn harige borstkas. Dan kijkt hij naar het water dat tot zijn middel komt. “Ik zal eens kijken wat er mis is.”
“Kun je gelijk even kijken of daar internet is? Het is de enige plek waar we nog niet gekeken hebben,” roept Thomas hem na. Claudio hoort hem niet meer. Hij baant zich inmiddels een weg door de fundering van de loods. Joop en Thomas begeven zich naar de houtkachel. Voordat ze de enveloppe erin gooien kijken ze er nog even naar.
“Zeg Joop?”
“Ja.”
“Dit zal wel een kerstkaart zijn.”
“Is het alweer zover dan?”
“Moeten wij niet ook kerstkaarten gaan schrijven?”
Joop graait de kerstkaart uit Thomas’ handen.
“We kunnen deze hergebruiken, maar ik heb het koud.” Met zijn geoefende hand gooit Joop de kaart in de hongerige vlammen. De kaart knispert fijn. In de verte klinkt een gedempte gil. “Dat zal Claudio zijn,” zegt Thomas, “Wat doen we met de kerstkaartenkwestie?”
“We hebben geen geld, maar wel papier en inkt.”
“Denk jij wat ik denk?”
“Denk jij aan de tennisbaan op een naturistencamping?”
“We kunnen een kerstverhaal schrijven.”
“Zouden ze daar wel gympen dragen?”
“En die dan verspreiden.”
Op dat moment komt Claudio binnen. Zijn gele flippers zijn besmeurd in bruintinten. Hij is lijkbleek en staart ons aan met geopende mond. “Heb ik wat gemist?”
“Ja. We gaan een kerstverhaal schrijven.”
“Dan begin ik maar eens.” Claudio sjokt in de richting van zijn verzakte werktafel. Hij druppelt en bij elke stap ontstaat er een plasje water. Als hij gaat zitten komt er een sloot water uit zijn broekzakken. Hij trekt het lampje van zijn hoofd en zet de duikbril op zijn voorhoofd. Dan begint hij met typen. Joop en Thomas drinken nog een kopje koffie.
De Kerstmis Kerel
Hoofdstuk één door Claudio Beerschot
Sissend raakt het pas geslachte zeehondje de bakplaat. Buiten het ijspaleis heeft een menigte hongerige Eskimo’s zich verzameld. De geur van rubber verspreidt zich over het kerstdorp. De Kerstman draait de zeehond om. “Kut.” Het rubber van de spatel is versmolten met het inmiddels zwartgeblakerde stuk vlees. Er staat een sippe Eskimo voor het raam. De Kerstman duwt het raam open in het gezicht van de sippe Eskimo.
“Geeft niet”, mompelt de sippe Eskimo
“Wat?”
“Sorry dat ik u stoor, meneer, maar de kippenbouillon is bevroren. De kinderen hebben honger en de ouderen hebben al twee dagen niets gegeten. Heeft u misschien wat brandhout?”
“Steek het maar tussen je billen.”
De Kerstman neemt een hap van de zeehond “Wat een vieze zeehond! Zo jong zijn ze eigenlijk ook niet lekker, maar hun bont is dan zo zacht. Ben je er nog steeds? Dag, Eskimo.”
De Kerstman trekt het raam geïrriteerd weer dicht. Er springen wat ijssplinters van het raamkozijn. Dat moest ook weer gerepareerd worden. Zijn eens zo statige ijspaleis raakt steeds meer in verval. De zuiderpoort begint slijtage plekken te vertonen, de buitenmuur is half afgebrokkeld, en door dooi is de vloer van de bibliotheek ingestort. Dat laatste is niet eens zo erg. Vorig jaar heeft de Kerstman al zijn boeken moeten verkopen, om zijn huur te kunnen betalen. Nu lagen er enkel nog wat playboys en 5800 kopieën van Schopenhauers Die Welt als Wille und Vorstellung, die hij ooit heeft overgehouden aan een mislukte investering.
De Kerstman loopt naar zijn gemakkelijke stoel om de rest van zijn maaltijd op te eten, maar draait zich halverwege toch om. Hij gooit het restje zeehond in de vuilnisemmer en loopt naar de drankkast. Hij trekt een fles calvados open en schenkt een glas vol. Hij wil de fles terug zetten, maar ziet dat er nog maar een bodempje in de fles zit en gooit deze leeg in zijn glas. Het is nu wel een flinke neut geworden. De Kerstman loopt naar zijn stoel, gaat zitten en ruikt aan de calvados. Half zes is toch wel erg vroeg om dronken te worden, dus hij gooit zijn glas leeg in de plantenbak naast de stoel. Na een kopie van Die Welt als Wille und Vorstellung van de wc te hebben gehaald en toch maar wel een glas Grand Marnier in te hebben geschonken gaat de Kerstman eindelijk rustig bij het vuur zitten, om naar de vlammen te staren.
De Kerstman heeft net zijn derde glas ingeschonken, wanneer er op het raam wordt getikt. Er staat een Eskimo voor.
“Jij weer, Eskimo?” vraagt de Kerstman, na het raam in het gezicht van de inmiddels bijzonder sippe Eskimo gedrukt te hebben.
“U ziet mij voor het eerst, meneer, Maloe heeft u vanavond gesproken.”
“Ach, jullie lijken ook zoveel op elkaar. Nou, wat is er?”
“Meneer. Blitzen, het rendier dat aan hoefrot leed, is eindelijk bezweken aan zijn ziekte. Na die twee sterfgevallen van vorige week, heeft u er nu nog maar drie over. U kunt zo niet opstijgen. Ik denk niet dat het verstandig is om met slechts drie beesten helemaal naar Nederland te reizen.”
“Verdomme, het maakt mij toch niets uit wat jij denkt. Kunnen jullie dan niks goed, luie Eskimo! Ik zal wél naar Nederland gaan, al kost het me mijn laatste rendieren.”
De Eskimo wil nog opmerken dat hij eigenlijk een Inuit is, geen Eskimo, maar vindt voor hij zijn mond kan openen een raam in zijn gezicht.
Verdomme, verdomme, verdomme. Nu zal hij vanavond al moeten vertrekken, wil de Kerstman nog op tijd in Nederland zijn. Als de Kerstman niet zulke torenhoge schulden had, was hij niet eens naar Nederland gegaan om cadeautjes uit te delen. “Ik hoop dat ze in Nederland van Schopenhauer houden,” denkt hij nog verbitterd, terwijl hij naar boven sjokt om zijn tas in te pakken.
Op zijn slaapkamer pakt de Kerstman een weekendtas. Hij zal nu toch zeker een dag of zes onderweg zijn, met zijn gehavende trek span. Hij pakt drie shirts en stopt ze in zijn tas, maar ziet dat hij nog maar één schone onderbroek heeft. Hij graait onder zijn bed, en stopt twee onderbroeken die er niet al te gedragen uitzien in zijn tas. Hij pakt een toilettas, maar bemerkt dat hij toch geen tandpasta in huis heeft en legt hem weer terug. In een voorvak steekt hij een heupfles cognac, tussen zijn onderbroeken een fles whisky en in het grote vak twee flessen rum en een extra grote verpakking Drambuie die hij ooit van een reizende vriend gekregen had, maar nooit open gemaakt heeft. Omdat zijn tas er zo leeg uit ziet, steekt hij er ook nog een zespak biertjes bij. Zo gaat hij op pad.
Lapland is een saai gebied. Grote lege sneeuwvlakten, zo nu en dan afgewisseld met dichtbegroeide bossen met vrijwel enkel identieke naaldbomen. Het liefst vliegt de Kerstman er zo snel mogelijk overheen, maar dankzij die stinkende Eskimo’s moest hij er nu uren doorheen glijden. De rendieren hadden er zichtbaar moeite mee. Ook zij missen, door het plotselinge vertrek, nu een nachtrust en de gebrekkige trekkracht door de missende dieren gaat hen niet in de koude kleren. De Kerstman vraagt zich af of ze Nederland wel zullen halen. Hij zou zo snel mogelijk het landje moeten bereiken, en daar de beesten verkopen. Ze zullen hoe dan ook op zijn in Nederland. Hoe hij het volgend jaar gaat doen ziet hij dan wel weer.
Tegen de tijd dat de eerste huizen voorbij schuiven is de zon al enkele uren op, evenals de eerste fles drank. Tijd om te rusten is er niet, eerst zorgen dat hij wat kilometers maakt. Terwijl de zon tergend langzaam over de hemel schuift, wordt de bebouwing steeds dichter en de sneeuwlaag dunner. Wanneer Luleå aan de horizon verschijnt is het avond. De Kerstman is nu ruim 36 uur op en behoorlijk dronken. Hij zal hier echt moeten rusten, dus stuurt hij zijn slee richting stadscentrum, op zoek naar een goedkoop hotel.
De Kerstman moet stoppen voor een stoplicht.
“Hallo schat, heb je zin in een beetje avontuur?”
Op de stoep staat een vrouw, die er jaren ouder uitziet dan ze ongetwijfeld is. Onder haar voor het weer erg schaarse kleding ziet de Kerstman hoe mager ze is.
“Misschien wel,” antwoord de Kerstman, “mijn vrouw zegt altijd dat ik avontuurlijk aangelegd ben.”
De vrouw moet lachen en loopt naar de arrenslee toe. Ze buigt voorover en fluistert “tweehonderd euro” in het oor van de Kerstman. “Prima,” stemt hij in, wetend dat hij bij lange na niet zoveel geld bij zich heeft. De vrouw stapt in en de Kerstman rijd weg, door het licht dat ondertussen alweer op rood gesprongen is.
De vrouw weet wel een goedkoop motel in de buurt waar ze heen kunnen. Onderweg heerst er een ongemakkelijke stilte. Dat vind de Kerstman fijn. Hij heeft een hekel aan nutteloos gepraat en het feit dat zijn gezelschap zich ongemakkelijk voelt geeft hem het idee de touwtjes in handen te hebben. De vrouw is lelijk. Erg lelijk. Waarschijnlijk een ongelofelijke junk, ook. Hij zal wel een paar slokken nodig hebben voordat hij iets kan presteren zo. “Ik heb drank bij me.”
De vrouw glimlacht. Ze mist twee tanden.
De volgende ochtend wordt de Kerstman wakker met een kater. De vrouw is nergens meer te bekennen. Met een diepe kreun richt de Kerstman zich op en stapt uit bed om zich aan te kleden. Hij raapt zijn kleren bij elkaar, maar merkt dat hij zijn rode jas en muts mist. Die zal de vrouw wel gestolen hebben. Hij kijkt uit het raam. Gelukkig staat de slee er nog wel, met de cadeautjes voor de Nederlandse kinderen.
Waar is de weekend tas? De Kerstman voelt nu wel paniek opkomen, er zat nog een fles rum en een fles Drambuie in. Op de stoel liggen alleen nog de vuile onderbroeken, die hij had ingepakt. De Kerstman neemt zich voor een jas te jatten uit een winkel en dan zo snel mogelijk naar dat godvergeten Nederland te vertrekken. Eerst pissen.
Op het toilet hangt een briefje. “Defect, gebruik de WC in de foyer.” De Kerstman plast er toch in. Zijn urine is donkergeel en ruikt sterk. De Kerstman moet even denken aan de schoonmaakster die dit allemaal moet opruimen en richt zijn straal via de bril naar vloer en weer terug in de pot. De Kerstman is chagrijnig.