Huisgenoten

“Ja hoor!”
“…”
“Pfffft!”
“…”
“Sjongejongejonge!”
“Ik neem aan dat je wilt dat ik mijn krant neerleg en vraag wat er aan de hand is?”
“Wat? Nee. Natuurlijk niet!”
“O, dus al dat gezucht en die verontwaardigde uitroepen waren niét om mij te dwingen jou aan te spreken, omdat jij te onzeker bent direct om mijn aandacht te vragen?”
“Erhm, nee…”
“Nou, mooi, dan ga ik verder met mijn krant.”
“…”
“…”

“Ok, kom eens kijken. Dit moet je zien.”
“Dacht ik het niet.”
“Wat?”
“Niets. Wat is er?”
“Hier, op de wikipedia-pagina van het paard staat dat paarden vier magen hebben!”
“Ja. Nou?”
“Dat is toch onzin!”
“O, maar het staat daar toch?”
“Ja, dat kan iedere idioot erop gezet hebben.”
“Hoe weet jij dan zo zeker dat het niet waar is?”
“…Ik ben zelf een paard.”

“Wat, jij een paard?”
“Ja joh.”
“Goh, nooit geweten.”
“Hoe bedoel je; nooit geweten? Hoe kun je nou niet weten dat ik een paard ben?”
“Nou ja, daar heb ik gewoon nooit zo over nagedacht.”
“Ik heb hoeven.”
“Ja.”
“En een staart.”
“Ja, inderdaad ja.”
“Er komt twee keer in de week een meisje om het hooi in mijn stal te vervangen!”
“Ja, ik dacht dat je misschien een probleem had waar je niet graag over praat.”
“…Een probleem…”
“Iets lichamelijks ofzo.”
“Zo af en toe kan je echt een eikel zijn, weet je dat?”
“Nou, Vulcan, kom op…”
“Nee, stik er maar in!”

Deze ‘Kritiek!’

Eenieder die het lef heeft een recensie over het één of ander te schrijven, doet er goed aan om ook eens te reflecteren op de eigen recensie. In dat kader, en omdat de redactie de spreuk ‘bezint eer ge recenseert’ hoog in het vaandel heeft, recenseren we vandaag deze recensie.

Allereerst kijken we naar de introductie. Deze is keurig opgebouwd: een duidelijke, pakkende openingszin die gelijk al de richting van dit stuk aangeeft. De tweede zin vult vervolgens in, zij het wat stuntelig geformuleerd, wat er in deze tekst precies gaat gebeuren. De tweede alinea volgt hierna de klassieke lijn van de opbouwende kritiek: een positieve opening benadrukt de geslaagde kanten, maar in de loop van de tweede zin ontwaren we reeds de eerste kritische noot. Daarbij blijkt dat de recensent aan weinig terugkoppeling doet: zijn kritiek op de ‘stuntelige’ formulering is minstens zo stuntelig geformuleerd als de bekritiseerde zin zelf. Meteen daarna blijkt ook dat het taalgevoel van de recensent niet absoluut is: te spreken van ‘geslaagde kanten’ van een alinea is allerminst fraai te noemen.

De aangevoerde kritiek op het gebrek aan terugkoppeling doet misschien wat flauw aan, maar is scherp gevonden en absoluut geldig. Ook het commentaar op de esthetisch minder welgevormde zin is terecht. Dat het de recensent er niet om te doen is de auteur volledig tot de grond toe af te branden, blijkt uit de derde alinea. Deze heeft meer de vorm van een overwogen analyse, en hierin krijgt de recensent wat bijval voor zijn punten. In de laatste zin vinden we toch nog een kritische noot: een ‘esthetisch minder welgevormde zin’ doet wat geknutseld aan.

De vierde alinea begint heel neutraal, en na de eerste zin kan deze nog alle kanten op gaan. En ook in de tweede zin wordt niet duidelijk waar de recensent nu precies heen wil. Toch zien we meteen daarna de onpartijdigheid van de zogenoemde criticus: zowel het aansturen op onpartijdigheid en de suggestie dat de recensent die naam eigenlijk niet waardig is, getuigen van de gekleurdheid van de auteur zelf. Dit zet zich verder door wanneer de recensent dit expliciet maakt, en in zijn interpretatie van het voorgaande zijn eigen onpartijdigheid aan de dag legt. Langzaamaan rijst dan ook de vraag of de recensent het recenseren zelf wel in de vingers heeft. Die beschuldiging wordt in de laatste zin dan ook ongenadig hard afgedaan als een beschuldiging.

Gelukkig herpakt de recensent zich in de laatste alinea. Hier geen beschuldigingen of aantijgingen, maar gewoon een degelijke analyse van wat er in de laatste alinea gebeurt. In de op twee na laatste zin wordt nog stilistisch vooruit gewezen naar het feit dat de recensent het geheel passend en volgens het boekje afsluit met een uitspraak die terugverwijst naar het begin van de tekst. Daarmee levert de criticus toch een kunststukje af. Want wanneer er in een recensie op de conclusie bezonnen wordt, kan met er met vertrouwen gerecenseerd worden.

François Hollande

Vandaag is François Hollande beëdigd als de nieuwe president van Frankrijk. De neus van Sarkozy maakt plaats voor het saaie hoofd van een politicus. Ook zijn vrouw haalt het niet bij Carla Bruni. Valerie Trierweiler heet ze. Journaliste. Toch heeft hij een prachtige naam. François Hollande is de Frans Duijts van Frankrijk en we zouden hem kunnen overladen met flauwe cadeaus (woordenboeken Frans-Nederlands) als het geen crisis geweest zou zijn. Gelukkig gaat hij daar wat doen.

François heeft niet de typisch Franse arrogantie van zijn voorganger. Daar adverteerde hij mee. Hij was gewoon, een gewone Franse man met een gewone Renault. Vorige week dacht ik dat ik hem tegenkwam in de supermarkt. Met een zelfscanner in de hand liep hij rond zonder te weten wat hij die dag zou kopen. Wellicht wat brood en een kaasje. Sarkozy ben ik nog nooit tegen het lijf gelopen. Waarschijnlijk laat hij zijn boodschappen bezorgen.

Later kwam ik hem weer tegen, op de hoek van een straat in zijn kraag gedoken, een accordeon in zijn hand. Hij speelde de muziek van “The Godfather” en keek ongelukkig. Als een clochard met stoppelbaard trok en duwde hij het instrument uit vorm. Naast hem lagen een lege fles wijn en een half opgegeten schimmelkaasje.

Ik heb hem een keer op de televisie gezien. Daar droeg hij een ongemakkelijk pak en riep hij dingen die het volk boos of uitzinnig maakten. Sindsdien denk ik hem steeds tegen te komen. Hij is inderdaad gewoon. De perfecte socialist, een man van het volk. En saai.

 

Volkstuintje

Versnipperd liggen ze over het land. Vaak naast autowegen of langs spoorlijnen. Rechthoekig en altijd compact. Een klein hutje erop, strakke lijnen, boerenkool. Juist, volkstuintjes. Steeds als ik ze zie, verwonder ik mij erover wat mensen er toch in zien. Die man in tuinbroek, met klompen en schoffel: wat ziet hij? Ik zie een klein lapje groen, voor eigen gebruik, in een buitengewoon onaantrekkelijke omgeving. Of misschien beter: dat zág ik. Sinds kort zie ik namelijk wat volkstuintjes in hun diepste wezen zijn: de mens.

Inderdaad, daar gaan we weer. Maar denk eens met mij mee. Veruit de meeste volkstuintjes liggen ingekapseld tussen zwarte stroken asfalt, roestbruine spoorlijnen en grijze straten met klinkers. Temidden van al die economische slagaders ligt de volkstuin, als een soort hinderlijke bijkomstigheid, op de plek die geen andere functie kon vervullen. De tuintjes liggen in grote complexen: bijeengedreven en allemaal in dezelfde vorm geperst. Op contractbasis kun je voor bepaalde tijd een lapje grond bewerken. Het tuintje zelf bestaat uit functioneel doordachte rijen groenten, minutieus uitgemeten aardappelveldjes en netjes gesnoeide haagjes. De grond is geharkt, oneffenheden uitgevlakt en onkruid weggehaald. Op het complex zijn geen twee hutjes hetzelfde, maar ze zijn wel allemaal groen, met ruimte voor je hark en schep. De stadse mens komt het tuintje met regelmaat onderhouden. Komend uit  zijn betonnen leefomgeving weet hij immers dat natuur georganiseerd moet zijn en blijven, want gras tussen de stoeptegels is geen natuur.

Tot dusver viel vooral de troosteloosheid mij op. Het enige dat treuriger was dan een volkstuintje, was het hoofd van Henk Bleker. Maar met bovenstaande beschrijving in het achterhoofd, zie ik ineens de analogie met de mens. De mens is net als het tuintje omgeven door brede stromen verkeer: de auto’s, treinen en vliegtuigen razen hem constant langs alle kanten voorbij. Zijn thuis is omgeven door plaveisel, tot en met het paadje in zijn achtertuin aan toe. Bovendien is hij, meer nog dan de volkstuin, aan alle kanten verbonden aan de gebaande wegen. In elk aspect van zijn leven zit hij vast aan contracten, belastingen, verzekeringen, hypotheken, verplichtingen en zijn eigen, simpele afhankelijkheid. Hij woont met nog honderden van zijn soort in groots opgezette, goed ontsloten wijken, in huizen die allemaal iets lijken te verschillen, maar in wezen volledig identiek zijn. Zijn innerlijke natuur is gecultiveerd, aangeharkt en door de samenleving goedgekeurd. De driften netjes weggewerkt en de scherpe randjes zijn er vakkundig vanaf geschaafd. Zolang hij dingen koopt en gebruikt, is hij de koning. Als hij weigert, is hij een hinderlijke bijkomstigheid.

Maar begrijp me niet verkeerd: ik zie het niet somber in voor de mens. Ik heb gewoon een hekel aan volkstuintjes.

Identiteitscrisis

Ik ruik naar rook en spijt
Ik ben mijzelf kwijt
Geraakt in de jaren
Sinds jij

En mij. Ik ben niet
Sportief, snel, sterk, soepel. Ik ben niet
Vrolijk, vriendelijk, vrij geestig,
Mijn hoofd

Komt zelden bij Mathijs
Op de wereld
Draait Door, daar de dagen dat dergelijke desillusies definitief
niet meer komen.

Ik ken geen gloriedagen,
Ik ken geen talloze overwinningen,
Ik ken geen geestdriftige geestdrift voor dingen,
Ik ben geen

Erica Terpstra. Vandaar.

De Met Man en Muys Survival Guide: How to win a voetbalwedstrijd

Beste Bert,

Zoals we gezien hebben op tv is het winnen van een voetbalwedstrijd lastig. Hoe komt dat? Omslachtige regelgeving en te weinig spelers? Ik geef onmiddellijk toe; het had makkelijker gekund. We kunnen zonder buitenspel en zonder scheidsrechters, of zelfs zonder keeper ook plezier maken. Waarom is er een doel? Waarom wil de mens zichzelf altijd een doel stellen? We kunnen voetbal simpelweg reduceren tot het rondrennen met een bal. Toch zijn al deze redenen niet doorslaggevend. Het winnen van een voetbal wedstrijd is lastig om de vereiste mentaliteit. Vandaar. Bert, je mannen moeten wat assertiever worden. Hier enkele tips. Hang ze in de kantine, in de kleedkamer of voor mijn part op het toilet.

  • Loop het veld op.
  • Ga rechtop staan en brul dingen, springend. Gooi je armen losjes door de lucht.
  • Doe dit bij voorkeur niet op de middenstip, in verband met de teamgenoten die de aftrap nemen.
  • Indien je de spreekwoordelijke aanvoerder bent, begeef je dan naar de scheidsrechter. Laat hem weten dat hij een schele klootzak is en dat je voor munt kiest.
  • Negeer de uitkomst van de opgeworpen munt en neem de aftrap.
  • Steek je tong uit naar de tegenstander.
  • Pak de bal en ren naar het doel.
  • Schiet de bal in het doel.
  • Dans en zwaai naar de tribune.
  • Kies een tegenstander, loop naar hem toe en schaterlach.
  • Maak kleinerende opmerkingen in een taal die de tegenstander niet verstaat, maar laat duidelijk het woord “neger” vallen.
  • Je staat nu voor. Schop elke bal de tribune in.
  • Als je de bal niet hebt, schop spelers. Goede plekken zijn het kruis, de borstkas, het gezicht, de knieën en de enkels.
  • Ga zelf ook liggen en schreeuw.
  • Kijk onschuldig.
  • Wacht op het fluitsignaal, trakteer de scheidsrechter op een middelvinger en weiger de tegenstanders een hand.

Van een kaartje

“Hartelijk welkom lieve bankaardappel, goed dat je weer kijkt naar De Knurften XL! Deze week zien we hoe Jamie Madelief eens goed in de maling neemt door haar in een winkelwagentje over hete kolen te duwen, volgen we surveillant Harry die op de A58 richting Vlissingen deze motorrijder aan de kant zet, en laat Nico ons zien wat er gebeurt als je streakt in de supermarkt! Met een prei tussen je billen! Voordat we daarmee verder gaan, hebben we echter eerst nog een korte talentenjacht, gejureerd door topkoks Robert Kranenborg en Gordon, gaan we met de hele zaal raden waar Rotterdam ligt en zoeken we een droomhuis in de Provence, dat vooral niet teveel mag kosten en geheel gelijkvloers is. Uiteraard hebben we uw hulp bij dit alles weer nodig, dus stuur alvast GORDON UIT naar de bekende nummers. En net als vorige week gaat de keiharde competitie op het onbewoonde eiland gewoon door. De twee teams halfbekende Nederlanders strijden nog altijd om die ene plek in de spelprogramma Wie is de echte Dries?. Het wordt echt superspannend, dus al met al dus genoeg reden om te blijven kijken naar De Knurften XL!! Maar we gaan er nu eerst even uit. Tot zo!”

Epigram: Ceychellen

Ze is bijna niet te weerstaan,
Ik vrees nu reeds mijn eigen respons,
Waar komt dit gevoel vandaan?
Maar grijp al naar de flacons.

Ik voel het brandend verlangen in mij zwellen,
Ik waarschuw de jeukende insluiper,
Leuk, zo’n reis naar de Ceychellen,
Maar het is toch minder met een druiper.