Walter Salles – On the Road

Over de verfilming van boeken wordt uiteenlopend gedacht. De één vindt het een prima manier om in aanraking te komen met verhalen die hij of zij anders toch nooit zou lezen, terwijl de ander het al een grove schoffering van schrijver Jack Kerouac vindt dat niet diens naam, maar die van regisseur Walter Salles boven dit stuk prijkt. Want voor wie het nog niet begrepen had: On the Road is een verfilming van Jack Kerouac’s gelijknamige boek. Zonder mij in de discussie van boek versus film te willen storten, luidt de grote vraag natuurlijk of de verfilming een beetje recht doet aan het boek.

Laat ik eerlijk beginnen: ik heb het boek van Kerouac niet gelezen. Ik heb er wel verhalen over gehoord, samenvattingen van gezien en het zelfs eens in handen gehad (zojuist nog), maar ik heb nog nooit een fysieke letter uit het boek gelezen. Als gevolg daarvan kon ik de film tamelijk onbevangen en onbevooroordeeld bekijken. Zo viel het mij op dat het verhaal in wezen heel simpel is: een (tot dan toe) niet al te succesvolle en fantasierijke schrijver rijdt samen met een vriend kriskras door de Verenigde Staten. Ze zien echter voornamelijk Denver en New York en roken aan de lopende band sigaretten. Onderweg gebeurt er niet zo ontzettend veel spannends: ze drinken over het algemeen whisky, eten amfetaminen, lezen eindeloos uit hetzelfde boek en duiken met graagte op alles dat een hartslag heeft. Dat is echter meestal Kristen Stewart, die de mannen op een groot deel van de trip gezelschap houdt en zodoende (vanzelfsprekend) naakt tussen de heren op de voorbank van de auto belandt om hen beide handmatig een plezier te doen. En wat dies meer zij. De reisgenoot van de beginnend schrijver laat op hun reizen een spoor van vernieling achter, compleet met baby’s, diefstal, scheidingen, marihuana en ontrouw, terwijl de schrijver dit alles maar een beetje aanziet en zelf verder niet zoveel beleefd.

Zonder het boek gelezen te hebben bekroop mij bij het zien van de film een gevoel van leegte: het semi-intellectuele, mystieke gebabbel boven een glas bier, de bijna geforceerde rücksichslosigkeit in het (geslachts)verkeer, de lange, peinzende stiltes in de dialogen, de niks betekenende mijlen. Oppervlakte. “Precies,” zo vertrouwde Thomas mij toe, “leegte. Dat is wat het is. Daar draait het boek om. En dat komt in de film wel mooi naar voren.” Thomas is de slimste op de redactie. Hij heeft On the Road wel gelezen. De film legt twee en een half uur rekenschap af van de eveneens in het boek gevoelde leegte. En alsof dat nog niet genoeg is kom je ook veelvuldig aan je trekken als je liefhebber bent van de borsten van Kirsten Stewart (als u ons via laatstgenoemde zoektermen heeft gevonden: welkom!). Uiteindelijk moet de conclusie luiden dat Walter Salles met mooie beelden vertelt wat Kerouac bedoelde te zeggen. Tenminste, dat denk ik. Als ik het boek gelezen zou hebben.

In het voorbijgaan

“Dag meneer!”
“Huh?”
“U doet het fantastisch hoor!”
“Pardon?”
“Uw werk. U doet het goed! Chapeau!”
“Ehm…”
“Zo zie je ze nog maar zelden. Mag ik vragen hoe lang u dit werk nu al doet?”
“Wel, vijftien jaar ofzo?”
“En je ziet het er vanaf hoor! Keurig! Ik voel plaatsvervangende trots!”
“Meneer, vindt u het erg als ik weer verder ga met metselen?”
“Allerminst!”
“Fijn.”
“Dag fiere metselaar!”
“Hm.”

Langzaam

Ik ben niet zo snel. Dat vindt ook (en met name) mijn omgeving. Ik lees langzaam, beweeg rustig, rijd kalm, ontbijt sloom en schrijf tergend traag. Kortom: bij mij is er weinig spreekwoordelijke peper in de spreekwoordelijke reet te vinden. Ik wil niet zeggen dat ik allergisch ben voor haasten, maar: ik ben allergisch voor haasten. Op zichzelf beschouwd is mijn gravitationele- en mentale traagheid geen probleem, maar de wereld waarin ik mijzelf tref lijkt deze onopzettelijke behoedzaamheid steeds slechter te verdragen. Overal om mij heen voltrekken processen zich in een steeds hoger tempo en worden apparaten met iedere nieuwe versie een tandje sneller gemaakt. Of ik nu onderweg iets wil eten, naar de televisie kijk, mijn telefoon hanteer, werk, gebruik maak van het openbaar vervoer, internet, boodschappen doe of mij in het verkeer begeef: alles moet korter, flitsender, sneller. 140 tekens is de nieuwe standaard en het absolute maximum voor een nieuwsbericht, een politiek debat of een denkproces. Die ontwikkeling grijpt mij als goedbedoelende slomerd naar de keel en lijkt mij uit alle macht tot verliezer en slachtoffer van de voortrazende evolutie te willen maken. “Wacht niet op mij” hoef ik de evolutie niet meer toe te schreeuwen, want wachten doet ze niet: dat duurt immers te lang. U begrijpt: het zijn barre tijden.

Toch blijk ik niet de enige die niet langer kan (en wil) meekomen in de volle vaart der volkeren. Zoals elke beweging een tegenbeweging oproept, is ook tegen de versnelling van het leven een contra-kracht aan het ontstaan. Groot is deze echter nog niet: tot dusver  eigenlijk alleen de slowfood-beweging, het boek van Joke Hermsen en de (ietwat geforceerde) verlaagde snelheden bij een nieuw aangelegd wegdek. Maar ik weet als geen ander dat dit soort verandering langzaam gaat, en zo hoort het natuurlijk ook. In het oog van de orkaan is het windstil, maar dat is maar een buitengewoon klein gebiedje. Om de rust verder te bevorderen wil ik bij deze graag enkele voorstellen doen die dat moeten gaan bewerkstelligen. Wat dacht u bijvoorbeeld van de herinvoering van een inbelverbinding? Zo krijgt u niet alleen de kans om in de tussentijd rustig een lekkere kop verse muntthee te maken of een mooie cake te bakken, u zult er bovendien van weerhouden worden om tamelijk doelloos op sociale netwerksites rond te hangen. Iedere inbeller kent immers de teleurstelling die optreedt na een half uur te hebben moeten wachten op statusupdates die bepaald geen toevoeging aan het genre ‘non-fictie’ zijn. Dat laat u voortaan wel uit uw hoofd dus, waarmee u weer meer tijd krijgt om een boek te lezen of een potje te monopolyen.

Een volgende vertragende maatregel is de rustkassa. Deze kassa gaat alleen open wanneer er tenminste acht mensen voor staan te wachten, die stuk voor stuk hun groenten niet hebben gewogen, iets vergeten zijn en geen idee hebben waar op hun lijf hun geld of pinpas zich bevinden. Wanneer de kassa dan vervolgens open gaat, kun je er vanuit gaan dat je minimaal een kwartier staat te wachten, mede ook dankzij het willekeurig haperende pinapparaat. Wachten wordt onderschat. Echt nieuw is dit idee echter niet: de gemiddelde kassa bij de Aldi werkt immers al volgens dit principe.

Zo zijn er nog talloze dingen te bedenken die het leven meer tot kalmte manen (denk aan de introductie van openbare aquaria, scherpschutters die je banden lekschieten als je door rood rijdt, het op halve snelheid afspelen van dancemuziek, etc.). En hoewel we met dit soort initiatieven op de goede weg zijn, valt het mij echter wel op dat de maatschappelijke waardering van rust en traagheid te wensen over laat. Overal waar ik mijn onvolprezen traagheid aan de dag leg, wordt geagiteerd gereageerd. Daarom wil ik er bij deze graag nog voor pleiten om kalmte of geduld uit te roepen tot een deugd. Opdat ik voortaan vol trots in mijn sollicitaties kan vermelden dat ik buitengewoon langzaam ben. Zoals het er nu naar uitziet zullen we daarvoor echter wat geduld moeten hebben, maar het lijkt me het wachten waard. En daar geniet ik nu al van.

Olympisch Speelplezier

Ik snap de Olympische Spelen niet.

Sowieso snap ik niet zoveel van sport. Ik snap het hoe wel, maar niet het waarom. Ik snap dat degene die het snelst over een lijn is wint, maar niet waarom je dat zou ambiëren. Uiteindelijk komt iedereen op hetzelfde punt uit. Zelfs de weg naar dat punt mag niet verandert worden, iedereen moet hetzelfde rondje lopen. Loop je voor de verandering eens de andere kant op, of via een omweggetje, of snijd je een stukje af omdat je geen zin meer hebt, dan word je gediskwalificeerd en is het allemaal verspilde moeite geweest. Als je dan als eerste aankomt na een renwedstrijd, zeker bij korte afstanden, is het verschil vaak nog zo klein, dat het eigenlijk verwaarloosbaar is. Usain Bolt, door mensen wel de snelste mens op Aarde genoemd (een stuk lastiger dan de snelste mens buiten Aarde), heeft op het moment het wereldrecord honderd meter sprint. Hij rende deze afstand in een luttele 9,58 seconde. De nummer twee, Tyson Gay, deed dat in 9,69. Een welgetelde 0,11 seconde langzamer. Wat kan een mens doen in 0,11 seconde? Wanneer heeft het nut ergens 0,11 seconde eerder te zijn dan iemand anders? Ik vraag het u!

Maar dan schoonspringen! Daarbij gaat het er om wie het mooist van een duikplank in een zwembad springt. Niet wie van het hoogste durft, niet wie het snelst beneden is, maar wie het mooist naar beneden gaat. Daar heb ik een paar problemen mee. Ten eerste; wie moet dat bepalen, hoe schoon een sprong nou eigenlijk is? De jury. Hoe doen zij dat? Door cijfers te geven aan sprongen. Echter, schoonheid is niet iets wat je in cijfers uit kunt drukken. Mensen die dat wel proberen te doen zijn meestal bijzonder vervelende mensen met een misplaatst gevoel van superioriteit en verbittering vanwege hun eigen falen in de velden waarin zij cijfers uit delen. Vaak zijn dat juryleden, zoals in dit geval, maar vaker recensenten. Dat soort mensen moeten we zo snel mogelijk verwijderen uit posities waarin ze hun grootheidswaanzin kunnen botvieren. Als we daarvoor de sport van het schoonspringen moeten opheffen; het zij zo. Ten tweede; hoe mooi kan een sprong van een duikplank nou werkelijk zijn? Ik heb nog nooit iemand in een zwembad zien springen op zo’n manier dat ik kippenvel kreeg, tranen in mijn ogen kreeg, schreiend op de vloer viel door de pure schoonheid van het schouwspel. Ik vind het knap als iemand een achterwaartse salto van een duikplank maakt, maar mooi? Neen. Verder heeft u ooit wel eens foto’s van schoonspringers in actie gezien? Daar is niets moois aan.

Het probleem van de Olympische Spelen is de overweldigende overdaad aan deze saaie, repetitieve evenementen. Daarnaast lijkt ieder land aan ieder onderdeel mee te willen doen, het liefst met zoveel mogelijk deelnemers. Het gevolg hiervan is dat er op ieder moment van de dag een paar onderdelen tegelijkertijd bezig zijn. Al deze onderdelen moeten ook verslagen worden op televisie, waardoor het aantal zenders, waar normaal gesproken toch al zo weinig op te zien is, wordt gehalveerd. De kranten overstromen met resultaten die mij niets zeggen, behaald door mensen waar ik nog nooit van gehoord heb, op onderdelen die mij niets interesseren. Maar waar ik me vooral aan erger, is het feit dat iedereen ook de Spelen met mij wil bespreken. “Hoi Claudio, heb je gezien hoeveel medailles we al hebben?” “Nee.” “Twaalf.”  “Goh.”
“Claudio, heb je het kogelslingeren gezien?” “Nee.” “We hebben zilver.” “Oh.” “We hebben nu al tien medailles.” “Gisteren hadden we er toch twaalf.” “…” En herhaal.

Ik zeg niet dat de Olympische Spelen afgeschaft moeten worden; ik ben een redelijk man. Nee, we kunnen het ook flink uitdunnen. Gewoon één renonderdeel, één roeionderdeel, niet meer dat gedoe met vierpersoonsboten/achtperoonsboten, licht/zwaar, mannen/vrouwen, korte/lange afstand. Gewoon één keer die sloot over en dan is het mooi geweest. Één keer die baan rond, één keer die balk over, één potje hockey. Laten we dan de stomste onderdelen helemaal afschaffen. U raadt het al, schoonspringen zal het dan niet halen, maar ik kan me ook niet voorstellen dat iemand met plezier naar boogschieten kijkt. Laat staan gewichtheffen. Met een beetje mazzel past het dan allemaal in één dag, in één stadion. Dan hebben we het maar achter de rug ook. Daarna mag op één zender, één commentator nog één slappe analyse maken.