Reclame

‘Dit product is duurzaam geproduceerd’, ‘Nu met gratis strandbal’ of ‘Tijdelijk 40% korting’. Deze en meer van dit soort teksten zijn te lezen op allerlei plekken in onze leefwereld. We zien ze bijvoorbeeld in advertenties op televisie, in etalages, op supermarktproducten en in reclamebladen. Dat het reclametaaltje een dikke, vieze korst is waar je altijd doorheen moet kijken, constateerden Thomas en ik al eens eerder. We pleitten toen tussen ons voor echt eerlijke communicatie tussen producent en consument: geef gewoon een oprechte beschrijving van het onderhavige product. Enkele praktijkvoorbeelden: ‘Wast niet erg goed, maar het is wel goedkoop’, ‘Best lekker bier voor een redelijke prijs’ of ‘Dure maar echt heel goede patatjes’. U begrijpt waar wij heen wilden.

Hoewel we deze sublieme zienswijze naar ons beste weten nog niet aan het huisbakken volk geopenbaard hebben, lijkt een aantal bedrijven er toch al vrijwillig naar te handelen. Zo stond er in het lokale suffertje een bericht over ambachtelijke bonbonmakers die zich in het bericht presenteerden als goedlachse snoepjesbakkers van mooie chocolaatjes. Ze haastten zich erbij te zeggen dat ze géén duurzame of Fairtrade producten gebruiken. Toen ik dat vol enthousiasme aan Thomas liet zien, gniffelde hij zowaar vanachter zijn verzameling nieuwe vochtige doekjes. Die overigens naar eigen zeggen ‘nat en stinkend’ waren, en ook met die beschrijving waren we zeer tevreden, want: correct. Ze zijn kletsnat en stinken naar goedkope luchtverfrisser.

In Amsterdam zag ik onlangs nog een voorbeeld van ons toegepaste reclamebeleid. Want waar veel winkels en cafés adverteren met gratis internet of andere kosteloze toevoegingen, passeerde ik een café waarin een groot bord hing met daarop ‘NO wifi!’. De pretentieloosheid en de eerlijkheid van deze boodschap geven mij, en waarschijnlijk ook Thomas, een warm gevoel van binnen. Bovendien is het waarschijnlijk de enige plek in Amsterdam waar je geen internet hebt, dus dat is op zichzelf al reden genoeg om in dit barretje eens ordinair te gaan zitten gieten. Heerlijk.

En zo willen Thomas en ik meer bedrijven aanmoedigen. Weest eerlijk naar uw klanten. Schrijf geen zalvende woorden over kloterige kwaliteit voor weinig geld. Benoem het. Want uw klant weet allang dat het bijvoorbeeld ranzige dipsaus is, maar laat het voor die prijs echt niet staan. Dus voor de draad ermee.

The National – Trouble will find me

“Donker, zwaar, sluimerend, melancholisch, duister en mystiek: nee, op een ranzige slemppartij zal High Violet niet veel beschonken twaalfjarige meisjes of jongetjes die doen alsof ze grote piemels hebben de dansvloer op jagen. De plaat zou het waarschijnlijk aanmerkelijk beter doen op een ritueel snijfeestje van eveneens twaalfjarige gotische tieners. High Violet ademt namelijk herfst: vallende bladeren, uitkijken over een mistig water, egaal grijze luchten, schimmelende boomstammen en stinkende, natgeregende honden. Dit alles wordt omlijst door de stem van de bebaarde zanger die klinkt als een orgel waar alleen de laagste tonen nog van werken. Perfect voor een ritje door de zompig polder, met dito stemming en een beslagen voorruit. Of lekker door een grote koptelefoon op een krakkemikkig bed in je lekkende en tochtige appartement.”

Bovenstaande was alweer ruim twee jaar geleden te lezen op Met Man en Muys. Het betrof een kritiek van de destijds nieuwe plaat van de Amerikaanse band The National. Geloof het of niet, maar inmiddels is er een nieuw album van de heren verschenen: Trouble will find me. En zoals de ietwat fatalistische titel al doet vermoeden is er weinig aan de opzet gewijzigd. Nog steeds neemt de baritonbaard de zangpartij buitengewoon verdienstelijk voor zijn rekening, horen we prachtig sluimerende melodielijnen, en ruikt het geheel weer vertrouwd naar storm en kutweer. Je zou hooguit kunnen zeggen dat dit album wat minder bombastische trekjes heeft, maar los daarvan gaat Trouble will find me gewoon verder waar het vorige album stopte. Daar is niks mis mee, want dat was ook al een bijzonder prettig werk. De Volkskrant schreef over dit laatste album van The National: “Alsof The Bad Seeds de degens kruisen met de jonge Leonard Cohen.” Wat voor vunzige hobby’s we ons daarbij moeten voorstellen laat ik aan uw voorstellingsvermogen over, maar duidelijk is dat men met dit album weer een fijn stemmig geluid laat horen. En wanneer iemand vol overtuiging zingt “When I walk into a room, I do not light it up”, dan heb je de redactie sowieso al om. Wat pijnlijk herkenbaar. Dus ja: nog steeds perfect voor een ritje door de zompig polder, met dito stemming en een beslagen voorruit.

Mooi, enzo.

Tegengeluid

Om maar met de deur in huis te vallen: er wordt over je gesproken. Nee, geklaagd zelfs. Je bent het mikpunt van spot, hoon en semi-grappige open deuren. Mensen die je niet kennen veroordelen je zonder nadenken, vage kennissen sparen je om hun eigen redenen evenmin. En de meelopers, tenslotte, schoppen nog het hardst. Maar jij en ik verzwijgen dat ze niet beter weten.

Onlangs stond ik bij je op de dijk. Het water torende en sloeg zich eeuwig hard en kolkend neer op de gitzwarte basaltblokken. Toch bleef je daar liggen, onverschrokken, kalm, aan drie kanten omgeven door zee: het boeide je allang niet meer. Beton, helikopters en krijsende meeuwen. We zagen patrijspoorten dansen op de golven en zwaaiden naar de vage kennissen.

Tien traptreden later bekeek ik je aandachtig. Mijn ogen volgden je langs ruime grachten, scheve bomen en stoeptegels, nieuwe complexen, dode, kille bunkers, ongebruikte droogdokken, kaarsrechte lanen, smalle stegen met blauwe paaltjes, halve plannen en hele visies; langs forten en duinen, uitgestrekte tulpenvelden, hervonden elan, Duitse accenten en vervallen wederopbouw. Ik kon lezen hoe strijd je had gehavend maar zeker niet brak. Want ondanks alles werk je vandaag weer onvervaard, aan energie, weerbaarheid en boord.

Op de rode klinkers, in de volle zon, bleef ik staan om de fris ruisende geluiden uit alle windstreken te horen. Zeker, ik hoorde nog steeds hardop klagen, maar ook onuitgesproken, verhulde trots. Op rust, ruimte, civilisatie en verleden. En ik kon alleen maar denken: wat een simpel, heerlijk geluk. Hier op een landtong, aan het eind van de lijn. Het cliché luidt dat ieder uniek is en dat lijkt mij wat optimistisch. Maar jij, fijn, mooi Den Helder, jij bent echt als geen ander.

Concertfrustratie

Op het podium een gewaardeerd artiest. Of een, ik noem maar iets, drummend redactielid. Ook gewaardeerd artiest, eigenlijk. De zaal voelt warm en klam, als een dierentuinlijk apenverblijf. Van de muren druipt de sfeer met dikke, trage druppels naar beneden. Je ogen proberen de bewegingen van het podiumdier te volgen, maar steeds wordt het zicht geblokkeerd door de dampende hoofden van de rest van het in irritant grote aantallen toegestroomde concertvolk. Schuifelend zoek je naar de voordeligste kijkhoek. Constant die hoofden. Terwijl een applaus aanzwelt, voel je het meer dan redelijk bezwete lijf van een medebezoeker tegen jouw lichaamsdelen schuren. Als je langzaam opzij beweegt, staat een vreemde voet op de jouwe. Weer een klein stapje. Nu ben je echter aan alle kanten ingesloten door warmtestralende lichamen, zit het haar van één of meerdere vreemden in je neusopeningen en zie je ondertussen nog steeds geen hol.

Zomaar een avondje concertbezoek. Of om het feitelijk juister te schrijven: bijna elk door mij bezocht concert ontaardde in dit soort ongemakken. En na lang observeren, denken en verwerken, denk ik dat ik weet hoe dit toch steeds weer kan gebeuren. Dat is enerzijds omdat de zaal gewoon nét even te klein is voor het aantal verkochte kaarten, en anderzijds omdat mensen tijdens concerten veel van de standaard fatsoensregels en een beetje gezonde paranoia compleet lijken te vergeten. Dat eerste spreekt mijns inziens voor zich, maar het tweede zal ik tot glorie van het sociaal onderzoek proberen aan te tonen.

Wanneer mensen met elkaar converseren of op een andere manier interactie hebben met elkaar (vozen, bepotelen en penetreren uitgesloten), hebben zij altijd een gepaste afstand tot elkaar. Dicht op een ander staan wordt als onbeleefd en intimiderend ervaren, en dus staan pratende mensen enige decimeters van elkaar vandaan. Het gekke van concerten is dat pratende mensen tot elkaar wél die afstand in acht nemen, maar dit ten opzichte van anderen niet doen. Onlangs stond er bijvoorbeeld een mevrouw letterlijk met haar schouder in mijn borstkas te prikken, terwijl zij een intensief gesprek voerde met de man naast haar, die wel veilig op enige tientallen centimeters stond. Nu is het sowieso al bloedirritant dat iemand staat te praten tijdens een concert (over fatsoen gesproken), maar wanneer je dan ook nog eens ter plekke de intense warmtewisselingen van mevrouwen moet voelen, is de lol er voor mij wel af. Duidelijk was in elk geval dat er met mij geen rekening gehouden hoefde te worden. Ik deed gedecideerd een stapje terug.

Met die handeling maakte ik zowel enige ruimte voor mij, alsook een tactische fout: het duurde niet lang voordat het ontstane gat gevuld werd door warme, vochtige menspersonen. En nu zag ik niet alleen minder van het optreden, ik stond ook vrijwel meteen weer in lichamelijk contact met de lui voor mij. Ditmaal drong hun hoedje in mijn gezicht. De geur was die van oude gel en verse transpiratie. Praten deden ze ook. En ze keken vooral veel om zich heen (dat is ook zoiets: alles en iedereen lijkt tijdens een concert voor velen vaak interessanter dan het concert zelf. Het optreden wordt tot een excuus om ongestoord zien en gezien te worden). Het bewuste concert kon het hoedje voor mij, in tegenstelling tot ondergetekende, blijkbaar weinig schelen. Fantastisch. De rest van het optreden stond ik er lijdzaam bij.

Genoeg mensen zullen met recht zeggen: ach joh, dat hoort erbij. En dat is ook zo. Maar net als dat een gevoelloos scrotum hoort bij een dag fietsen, betekent het nog niet dat ik het daar ook mee eens en en het erbij laat. Ik koop dan een fietsbroekje, of een ander zadel. Dus ook aan het ongemak bij concerten wil ik iets doen, en bij deze doe ik een oproep aan u: maak het niet te gezellig. Want met saamhorigheid en samen genieten is niets mis, maar de mensvrezende individualist in mij schreeuwt om ruimte. En om minder bezoekers bij goede concerten.

Archaïsch

Ik bevind mij wel eens in de positie dat ik woorden moet uitleggen of toelichten. Het gaat dan vaak om wat lastigere woorden die de gemiddelde Telegraaf-lezer onmogelijk op eigen kracht zou kunnen ontcijferen of doorgronden: ‘antroposofisch’, ‘transcendentie’, ‘sanguinisch’, ‘clitoris’ of ‘intelligentie’. Vaak is het prima mogelijk om daar een vervangend woord of alternatieve beschrijving voor te vinden. Maar afgelopen week kwam ik een bijzonder soort woord tegen, een woord dat het best beschreven wordt door… zichzelf.

Dat specifieke woord staat ook groot boven dit stuk: archaïsch. Natuurlijk, je kunt het zonder probleem beschrijven zoals Van Dale dat doet. Dan wordt het iets als ‘(opzettelijk) ouderwets’. Maar hoe je er ook naar kijkt, archaïsch is zelf toch echt het beste voorbeeld van een archaïsch woord. Er zit een soort fraaie reflexiviteit in: archaïsch is archaïsch. Die reflexiviteit zien we bijvoorbeeld ook in de zin ‘een ‘woord’ is een woord’. Goed beschouwd leggen we met dit soort zinnen iets uit wat al als bekend wordt verondersteld. Waarmee elke reden om het woord uit te leggen komt te vervallen…

Dit stukje was zonde van uw tijd.