Versnipperd liggen ze over het land. Vaak naast autowegen of langs spoorlijnen. Rechthoekig en altijd compact. Een klein hutje erop, strakke lijnen, boerenkool. Juist, volkstuintjes. Steeds als ik ze zie, verwonder ik mij erover wat mensen er toch in zien. Die man in tuinbroek, met klompen en schoffel: wat ziet hij? Ik zie een klein lapje groen, voor eigen gebruik, in een buitengewoon onaantrekkelijke omgeving. Of misschien beter: dat zág ik. Sinds kort zie ik namelijk wat volkstuintjes in hun diepste wezen zijn: de mens.
Inderdaad, daar gaan we weer. Maar denk eens met mij mee. Veruit de meeste volkstuintjes liggen ingekapseld tussen zwarte stroken asfalt, roestbruine spoorlijnen en grijze straten met klinkers. Temidden van al die economische slagaders ligt de volkstuin, als een soort hinderlijke bijkomstigheid, op de plek die geen andere functie kon vervullen. De tuintjes liggen in grote complexen: bijeengedreven en allemaal in dezelfde vorm geperst. Op contractbasis kun je voor bepaalde tijd een lapje grond bewerken. Het tuintje zelf bestaat uit functioneel doordachte rijen groenten, minutieus uitgemeten aardappelveldjes en netjes gesnoeide haagjes. De grond is geharkt, oneffenheden uitgevlakt en onkruid weggehaald. Op het complex zijn geen twee hutjes hetzelfde, maar ze zijn wel allemaal groen, met ruimte voor je hark en schep. De stadse mens komt het tuintje met regelmaat onderhouden. Komend uit zijn betonnen leefomgeving weet hij immers dat natuur georganiseerd moet zijn en blijven, want gras tussen de stoeptegels is geen natuur.
Tot dusver viel vooral de troosteloosheid mij op. Het enige dat treuriger was dan een volkstuintje, was het hoofd van Henk Bleker. Maar met bovenstaande beschrijving in het achterhoofd, zie ik ineens de analogie met de mens. De mens is net als het tuintje omgeven door brede stromen verkeer: de auto’s, treinen en vliegtuigen razen hem constant langs alle kanten voorbij. Zijn thuis is omgeven door plaveisel, tot en met het paadje in zijn achtertuin aan toe. Bovendien is hij, meer nog dan de volkstuin, aan alle kanten verbonden aan de gebaande wegen. In elk aspect van zijn leven zit hij vast aan contracten, belastingen, verzekeringen, hypotheken, verplichtingen en zijn eigen, simpele afhankelijkheid. Hij woont met nog honderden van zijn soort in groots opgezette, goed ontsloten wijken, in huizen die allemaal iets lijken te verschillen, maar in wezen volledig identiek zijn. Zijn innerlijke natuur is gecultiveerd, aangeharkt en door de samenleving goedgekeurd. De driften netjes weggewerkt en de scherpe randjes zijn er vakkundig vanaf geschaafd. Zolang hij dingen koopt en gebruikt, is hij de koning. Als hij weigert, is hij een hinderlijke bijkomstigheid.
Maar begrijp me niet verkeerd: ik zie het niet somber in voor de mens. Ik heb gewoon een hekel aan volkstuintjes.