De meest adequate beschrijving voor het gevallen en bijna vergeten kabinet pikte ik op in de stad. Het cocktail trio. De man die deze bittere grap had bedacht zat naast mij op een bankje. Ik was daar net gaan zitten om eens fijn in een boek te lezen. Hij at intussen uit een blikje kattenvoer met een plastic mes en trok een moeilijk gezicht als een een oude zeeman die pruimtabak herkauwt. Soms spuugde hij een bruine sliert speeksel. De smaak van samengeperst vlees en vet spoelde hij weg met een fiere slok bier. Zijn huid had de kleur van een katoenplukker. Toen er een leuk meisje naast hem kwam zitten begon hij zijn vertoog.
‘Ik begrijp het niet, hè… Dan is dit het land met de mooiste vrouwen. En dan moet Willem-Alexander zijn vrouw helemaal uit Argentinië halen. En dan komt zij hier zo de koninklijke familie binnengestormd.’ Het meisje knikte. ‘Dit is trouwens het stomste kutvolk dat ik ooit heb meegemaakt! Ik ben geen Nederlander, hè.’
‘o nee?’
‘Nee. Mijn ouders komen uit Nederlands-Indië. Nederlands-Indië noemden ze dat.’
Intussen werd verderop het 380-jarig bestaan van de Universiteit van Amsterdam gevierd. In een bescheiden ‘glazen huis van de wetenschap’ hielden professoren lange toespraken op lijzige toon en met interessante gelaatstrekken. Achter mij werden enorme joints gedraaid door iemand die de hoop ook al lang geleden had opgegeven, maar nooit bitter was geworden. Hij schreeuwde lachend: ‘Ik hoef geen museum-jaarkaart aan te schaffen, ik zal toch nooit een Rembrandt bemachtigen!’
‘Professeurs zijn het!’, brulde de man naast mij tegen het meisje, dat waarschijnlijk net aan een leuke studie begonnen was, ‘Dat zijn de luiste klootzakken! Professeurs zijn de meest nutteloze eikels ooit. Ze doen helemaal niets en als ze een these moeten schrijven jatten ze het van iemand anders, en ze zitten alleen maar te zuipen! En dan onze regering. Het cocktail trio zou ik ze haast noemen. HET COCKTAIL TRIO! En dan heb je die mislukte worstendraaier uit Brabant. En die conservatieve sukkel die zijne excellentie genoemde wilde worden. En die is zo sloom! van de Christenunie. DE CHRISTENUNIE! CHRISTENUNIE! CHRISTENUNIE!’
Stampend en schreeuwend verliet de man het plein. Misschien was hij ooit wel een politicus die er echt in geloofde.