Roken is een garantie op de dood en op slechte ballen. Sinds jaren wordt overal gepropageerd tegen het roken; op televisie, in kranten en op sigarettenpakjes. De staat wil het ons graag afleren en neemt ons bij de hand door sigaretten duurder te maken. Terecht, zult u zeggen. Zeker. Roken stinkt en je gaat er vaak van dood. Desalniettemin zal ik dit platform gebruiken voor een pleidooi voor roken. Zozeer is Met Man en Muys gesteld op hoor en wederhoor.
Er zijn maar weinig strijders onder de rokers. De meesten hebben het gevecht jaren geleden opgegeven en beamen plukkend aan hun verkleurde baarden en wenkbrauwen dat roken slecht is. Met een gele grimas voegen zij daaraan toe dat ze eigenlijk zouden moeten stoppen. Dat doen ze nooit, en dit is waarom.
In de eerste plaats is roken een uitdaging. Rokers kijken de dood recht in de ogen en drukken hun peuk uit in zijn gezicht. Rokers zijn als coureurs die met meer dan tweehonderd kilometer per uur door een dorpsstraat razen, maar dan zonder helm. Roken heeft dezelfde aantrekkingskracht als een spelletje Russische roulette.
Verder is roken heel stoer. Cowboys in films doen het. Rebellen doen het. Door psychoanalisten werd wel eens opgemerkt dat zo’n sigaretje eigenlijk een soort fallus-symbool is. Lekker rebels, een pik in je bakkes. Voor vrouwen is de sigaret geen fallus, maar geldt hij juist als symbool voor de strijd tegen de fallocratie. Mannen de baas? De vrouw steekt een sigaret op en verpest haar longen omdat zij dat wil!
Roken werkt dus ook bevrijdend. In onze samenleving hebben wij slechts het recht om te leven. De roker eist zijn recht om te sterven op door te roken. Hij mag dan wel sterk ruiken, eruitzien als een lijk en bloed hoesten; hij is wel vrij! De roker wil over het algemeen niet dood, maar wil dat wel graag mogen willen.
Tenslotte hoorde ik laatst van een aanstaande dokter dat roken goed is voor je maag. Hij wist het niet zeker, maar dacht van wel.