Ik werk nauw samen met mensen die een exacte wetenschap bedrijven. Dat is vrij uniek, aangezien ik mij tijdens mijn studie slechts op de humaniora gericht heb en mij als gevolg daarvan normaliter niet in dezelfde kringen als natuur- en wiskundigen begeef. Ik geef huiswerkbegeleiding. Daarom. Met drie begeleiders van verschillende achtergronden help ik middelbare scholieren met hun leerstof. Onlangs meldde een collega, een jonge wiskundestudente, met een zelfgenoegzame grijns dat er iemand was die hulp nodig had bij zijn geschiedenishuiswerk. “Ik weet het allemaal niet. Ga jij hem eens even een verhaaltje vertellen”, voegde ze daaraan toe. Net daarvoor hadden we een discussie gevoerd over het nut van de geesteswetenschappen. Het was een schijndiscussie die abrupt eindigde met haar retorische vraag, “wie verdient er straks meer, denk je?” Ik was beledigd en behoorlijk boos, en vroeg mij af waarom deze opmerkingen mij zo raakte. Haar minachting raakte een gevoelige snaar. Ze verwoordde een geloof waarvan ik exacte wetenschappers al verdacht. Tot dat moment, echter, had nog niemand dit vermoedelijke sentiment zo eerlijk en rücksichtslos verwoord. Dit idee, dat de geesteswetenschappen ondergeschikt zijn aan de exacte wetenschappen, is volstrekt onzinnig.
Laat ik vooropstellen dat ik alle wetenschap prachtig vind. Ik heb diepe bewondering voor exacte wetenschappen als wiskunde en natuurkunde, die puzzelen en wetmatigheden zoeken; interessant, relevant, en bij vlagen zelfs schoon. Mijn kennis van wiskunde, natuurkunde, informatica en techniek is zeer beperkt en dat zie ik als een gemis en een beperking. Ik had graag een betere basiskennis gehad op het gebied van wiskunde en had ook graag op niveau meegedacht over de natuurwetten. Ik heb daar geen tijd in geïnvesteerd en wellicht ook niet het talent voor. Ik heb wel geïnvesteerd in de andere kant van de wetenschap, die doorgaans de ‘zachte’ wetenschap genoemd wordt.
Wij van de zachte wetenschap zijn inderdaad met verhaaltjes bezig en daarvoor schaam ik me niet in het minst. Fictie is overal en het is vreemd dat velen zich daar weinig bewust van lijken te zijn. Ieder mens leeft in een fictie. Hij bedenkt een verhaal voor zichzelf, over wie hij is en wat hij doet, en heeft daarbij ook een verhaal voor zijn wereld. Zo geeft hij betekenis aan zijn wereld. Zelfs wij, postmodernisten die niet meer in een groot verhaal geloven, vertellen onszelf en anderen verhaaltjes. Een vriend van mij zei ooit eens heel mooi: “Ons grote verhaal is dat er geen groot verhaal meer is.” Zo is de cirkel weer rond. Het is evident dat iedereen altijd alles interpreteert en het is goed ons daarvan bewust te zijn. Onze interpretaties moeten worden bestudeerd en bevraagd, omdat ze een groot onderdeel van ons dagelijks leven vormen.
De historicus die een middeleeuws klooster in West-Friesland bestudeert en daar een heel jaar aan kwijt is, doet geen nutteloos werk. Zijn onderzoek is misschien niet direct toepasbaar in de maatschappij, maar draagt wel bij de vorming van het verhaal van onze cultuur. Het heeft misschien niet onmiddellijk een duidelijke functie, maar het is een van de puzzelstukjes. Net als natuurkundigen, houdt deze historicus zich bezig met vragen die niet dringend beantwoord hoeven te worden, maar wel bijdragen aan beter begrip van onze wereld. In het geval van de historicus is dat de geestelijke wereld en in het geval van de natuurkundige de fysieke.
Over de wat er om ons heen gebeurt hebben we vrijwel altijd een mening en die wordt vaak gevoelsmatig gevormd. Werken met slechts een gevoel is gevaarlijk en onbetrouwbaar, zo zullen ook de exacte wetenschappers erkennen. Als kinderen van de verlichting gebruiken wij de rede! Bij Ruslands inval in de Oekraïne, de aanslag op Charlie Hebdo, de oorlog in Syrië, is een goed en cultureel gevoelig standpunt onmisbaar. Zeker op politiek niveau is het uitermate belangrijk dat het verhaaltje bekend is. Een wetenschappelijke benadering van taal, geschiedenis en cultuur is van levensbelang in de diplomatie. Niet voor niets zijn er zo veel historici te vinden op ambassades en in het parlement.
Tot slot, is de wetenschap rondom de letteren relevant om de zeer eenvoudige reden dat wij taal gebruiken voor onze communicatie, een gegeven waarop onze gehele menselijkheid gegrondvest is. Dit lijkt misschien een flauw argument, maar is het niet. Taal is een machtig middel dat vaak gebruikt is om hele volken op te ruien en te bewegen. Ons dagelijkse leesvoer is ontzettend gekleurd. De schrijvers van onze kranten proberen ons iets duidelijk te maken, politici pogen ons te bespelen met hun taalgebruik en advertenties bewegen ons zonder dat wij ons daarvan bewust zijn. Onze maatschappij heeft deskundigen nodig, kritische lezers en luisteraars, die ons kunnen erop kunnen wijzen dat we bespeeld worden, wanneer zich weer eens een zeer slinkse drogredenering voordoet. We hebben historici nodig, die de cultuur dusdanig doorgronden dat zij sentimenten kunnen relativeren, en ons kunnen waarschuwen voor onze zwakheden.