Journaluistiek

Hoewel het gros van het nieuws dat dagelijks tot ons komt het gevolg is van matige journalistiek, stoorde ik mij in de voorbije dagen uitdrukkelijk aan twee voorbeelden van hoe journalistiek in elk geval niet moet. Ik heb niet de pretentie journalist te zijn of te weten wat lezers willen (het overtuigende bewijs daarvoor is dat ik voor Met Man en Muys schrijf), maar dat neemt nog niet weg dat zelfs ik soms in staat ben journalistieke gemakzucht te herkennen. En dat zegt iets.

In de lokale krant van de plaats waar ik woon, trof ik een stuk dat was geschreven naar aanleiding van de brandbrief die Wakker Dier aan staatssecretaris Dijksma had gestuurd. Daarin pleit de stichting tegen dierenleed voor wetgeving die het onverdoofd slachten van vissen moet tegengaan. Het was voor de lokale journalist reden genoeg om naar de plaatselijke haven te gaan en daar te vragen wat de vissers van dat voorstel vinden. Hun antwoord was voorspelbaar: “Ik denk niet dat vissen gevoel hebben. Ik heb nog nooit een schol van pijn horen schreeuwen als hij gestript wordt. Het is een onzinnig voorstel en ik denk dat het niks wordt.” Juist. Omdat een vis geen gemakkelijk herkenbare pijnsignalen afgeeft (daarbij bepaald niet geholpen door het feit dat een vis, bijvoorbeeld, geen stembanden heeft), rechtvaardigt dat de conclusie dat deze dieren geen gevoel hebben. En derhalve is onverdoofd slachten geen enkel moreel probleem.

Los van dat soort glibberige redeneringen: waar was de journalist nu eigenlijk op uit? Wat voor nieuwswaardige reactie had hij verwacht van de vissers? Het is namelijk in het belang van de visser dat we vissen toch vooral zien als lekkere en van de moraliteit los gezongen hapjes, in plaats van als de ontwikkelde dieren die ze zijn. De journalist had niet naar de haven gehoeven om te bedenken dat vissers het oneens zouden zijn met maatregelen die hen geld en reputatie kosten. Het enige, logisch voorspelbare antwoord dat de visserij had kunnen geven, is dat er niets mis is met hun praktijken; toegeven is jezelf onherroepelijk in de vingers snijden. Dus, wanneer verder ook een door feiten gestaafde discussie over het gevoelsleven van vissen uitblijft, wat is dan nog de nieuwswaarde van het stuk?

Een vergelijkbaar voorbeeld van ondermaatse journalistiek trof ik op een website voor autoliefhebbers. Want, ja: zo één ben ik er. In het filmpje dat ik op de pagina bekeek, werd een testrijder over een nieuw model ondervraagd. Eén van de vragen van de journalist was of de auto nog steeds evenveel rijplezier bood als het vorige model. De vraag werd gesteld met een glimlach op het gezicht; de journalist begreep zelf schijnbaar ook dat het een onzinnige vraag is om te stellen aan een testrijder, die nota bene meewerkte aan de ontwikkeling van de auto en bovendien betaald wordt door het bedrijf dat die auto wil verkopen. Dus natuurlijk was het antwoord ‘jazeker!’. Even voorspelbaar was de respons op de vraag of de auto nu sportiever of juist comfortabeler is geworden: allebei, uiteraard! Daarmee kregen we precies te horen wat we gegeven de situatie allang wisten. Geen onvertogen woord en louter positieve geluiden van iemand die een belang te beschermen heeft. Maar, nogmaals, wat is de nieuwswaarde hiervan?

Er is niks mis met vragen naar de bekende weg. Het kan geen kwaad zo nu en dan bevestigd te zien wat we al wisten. Maar beter is het om juist verrast te worden, om ongelijk te krijgen en het tegendeel te moeten verkennen. Zo informeren we ons en worden we wijzer. En dat, zo lijkt mij, is een uitgelezen taak voor de journalistiek.

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *